Somber België
België is een somber land geworden...
Of ligt het aan mij, of aan het nare jaargetijde, of aan al het droevige en wrede, dat nog maar pas voorbij is en waarvan de sporen overal te vinden zijn? Ik weet het niet, maar de Belg is anders geworden dan hij vóór de oorlog was.
Ik heb het voorgevoel gehad, dat het zo wezen zou; ik heb het zelfs voorspeld in de voorrede van mijn roman De Strijd; en toch ben ik onaangenaam verrast, en bedroefd, en teleurgesteld dat het zo is.
Ik heb nu reeds heel wat gezien: de geteisterde dorpen en streken, de grote steden, de plaatsen waar er gevochten is, en diegene, die slechts de weerslag van de strijd hebben gekend. En overal vind ik onder het volk dezelfde matheid, dat soort van onverschilligheid, dat schouderophalend berusten bij wat nu toch eenmaal gebeurd is, zonder een hand uit te steken om het weer in zijn normale stand te brengen.
Al de bruggen liggen gebroken in het water, alles wat kon varen of vlotten is vernield en gezonken, ganse dorpen zijn dakloos, alle spoorwegen zijn opgeblazen of totaal verdwenen en de mensen lopen er onverschillig langs, kijken er ternauwernood nog naar, vragen niet eens of, en wanneer, al die overweldigende schade eenmaal zal hersteld worden. Er is té veel vernietigd, té veel te herstellen.
Men schijnt nog enkel voor het onmiddellijk noodwendige, en van de hand in de tand, te leven. De boer bewerkt zijn akker, zo goed en zo kwaad als het gaat, met het paard of met de os, die hij nog uit de algemene rooftocht wist te redden (ik zag er zelfs een die egde met een grote hond en een ezeltje, en het was een touchant gezicht); de stedeling schijnt niet anders te doen te hebben dan slenteren en wandelen; en zo gaat het maar door, alsof 't nu maar voor altijd zo moest blijven.