grauw gekleed, met oude en versleten kleren die bijna de vuile grondkleur van de straten en de huizen hadden. Er was geen heer, geen dame in die menigte. En 't waren ook geen arbeiders, zoals men gewend is die te zien: arbeiders, die haastig naar hun werk toe gaan of haastig er vandaan komen; ook geen arbeiders op zondagwandeling met hun familie, en tóch waren 't arbeiders, niets dan arbeiders, duizenden en nog eens duizenden arbeiders: mensen die in 't normale leven gewend waren van de ochtend tot de avond te werken, maar nu geen werk meer hadden, omdat de Duitsers alle fabrieken leeggestolen hadden.
Zij gingen en golfden en deinden, langzaam, kalm, bedaard, velen met een glimlach op 't gelaat, alsof ze dat soort leven nog zo kwaad niet vonden. Bepaald gebrek schenen zij niet te lijden; men zag geen of weinig ziekelijk-bleke, uitgemergelde gezichten. Maar wel hadden zij allen iets laks, iets gelatens, alsof 't niet meer de moeite was zich voor wat ook nog in te spannen.
Zij slenterden voorbij de lege koffiehuizen en spiegelden zich in de donkere ramen; zij slenterden voorbij de restaurants en keken zonder enige afgunst naar de kaal-gedekte tafeltjes, waaraan slechts hier en daar een enkele, lusteloze gast was neergezeten; zij keken naar de magazijnen en naar alles wat op straat te zien was; maar niets scheen hen nog speciaal te boeien of te ontroeren, ook niet de talrijke, vaderlandse en geallieerde soldaten, die hen zo kort geleden nog in geestdrift vervoerden; er was iets mats in hen, iets van de tamme willoosheid van een kudde, die, men weet niet waarheen, gedreven wordt.
Ja, waarheen? Waar moet het eindelijk heen met al die duizenden en duizenden? Zij bezitten niets meer, niets. Zij leven dag in dag uit van de hand in de tand met de zorgeloosheid van de absolute pauper. Wat zou er morgen aan de dag onmiddellijk gebeuren, als hun approviandering, om een of andere onvoorziene reden ook maar eventjes werd stopgezet? En wat zál er gebeuren als de fabrieken, over enkele maanden, of jaren misschien, eindelijk weer zullen kunnen werken? Zullen al die werklozen dan nog willen werken? Zij leven nu al zolang, al zoveel jaren, zónder te werken. Het is dus