weten te bemachtigen. Een jonge, flinke man duwt vóór zich uit een kruiwagen, waarop, midden in een hoop lompen en rommel, een oude man in elkaar zit gehurkt. Hij glimlacht als onnozel en mummelt aanhoudend, met tandeloze mond. Een oude vrouw volgt strompelend, op versleten klompen. Anderen hebben een hondekar, of een kar met een ezeltje. Maar midden in de lamentabele troep nadert een span, dat meer dan al het andere mijn ontroerde aandacht in beslag neemt.
Voorop zes mannen, als lastdieren met touwen en met riemen in 't lemoen gespannen. Zij trekken, hijgend en zwetend van de inspanning, een zwaarbeladen vrachtkar voort. In die kar is van allerlei boven op elkaar gestapeld: tafels, stoelen, kasten, koffers, een ganse huisboedel. Daar tussenin krioelt het van vrouwen, kinderen, grijsaards, naast een hok met enkele kippen en konijnen. Ik zie een oude vrouw met loshangende haren, die als een grijze toverheks in elkaar zit. Vlak boven haar geeft een jonge, bleke vrouw de boezem aan een zuigeling; en nog hoger staat een lange, smalle kist onder een grauw lompenzeil, alsof 't een doodkist was.
Is het werkelijk een doodkist en ligt daarin een dode? Ik wil het weten en vraag het aan een van de als lastdieren sjouwende mannen.
Jawel, het is een doodkist en een dode ligt erin: grootvader, drie dagen geleden in den vreemde gestorven en die ze mee naar huis brengen, om hem op het dorpskerkhofje te begraven. Het is de grond die trekt, de geboortegrond, waar wellicht niet eens een dorpje en een kerkhofje meer bestaan.
Dat zijn de droevigen, de somberen, de tragischen, de van alles ontbloten. Maar langs de weg staan andere, terugkerende vluchtelingen en die zijn minder droef en tragisch en wachten kalm-geduldig, met hun gepak naast zich. 't Zijn meestal vrouwen, dikwijls knappe, jonge vrouwen. Zij kijken in 't verschiet over de eindeloosheid van de rechte weg en zodra een militaire auto aankomt (andere rijden er niet) dringen zij naar voren en wenken met de hand.
Vaak snort de auto vlug voorbij, en de inzittende Belgische en Franse officieren nemen geen notitie. Maar een enkele maal lukt het, de auto stopt, de officieren glimlachen vriendelijk en de schatten worden opgeladen.