De laatste kerstnacht
De Belgen waren opgeschoten. Zij hadden, op enkele kleine afdelingen na, het dorpje verlaten en de Fransen waren er in hun plaats gekomen.
't Was jammer dat de Fransen geen Vlaams verstonden, want inwoners en soldaten konden het best met elkander vinden. Ze waren vrolijke lui, die Fransen, bijna als Belgen en toch weer anders; ze namen de dingen licht op; ze monterden 't gemoed van de droeve mensen helemaal weer op, en dat had men zó nodig, na die drie eindeloze, sombere jaren van afgrijselijke Duitse heerschappij.
Het was Kerstavond en een opgewekte stemming leefde in het dorp. Voor het eerst zou men toch nog eens, al was 't ook maar een heel klein beetje, feestvieren. In sommige gezinnen, waar nog een ietsje meel en vet gebleven was, zou men wafels bakken; en allen, ook de armsten, bezaten toch nog het een of 't andere: een stukje ham, enkele eieren, een enkel flesje likeur of brandewijn, om de heug'lijke verlossing te herdenken.
Het dorp had zwaar geleden. Meer dan tien dagen hadden de mensen, onder het loeien en het barsten der granaten, in hun kelders doorgebracht en velen waren er gedood en gewond. De huizen hadden geen ramen en geen daken meer, de kerk was stukgeschoten, de houten windmolens lagen als gevelde reuzen op hun bermen neer. Het kanon dreunde nog steeds in de verte, waar de verslagen Duitsers waren afgetrokken en af en toe vielen er weer bommen op het dorp, waar zij onder het ontploffen een stinkende, vuilgrauwe rook verspreidden.
Tegen drie uur, toen de vroege schemering reeds vaag begon te grijzen, zag men een Frans officier, vergezeld van de schoolmeester, van huis tot huis in de straten rondgaan. En de mensen, die zich reeds verlost en gered waanden, vernamen