Naar aanleiding van een omelet
Wij reden samen, de vreemdeling en ik, per fiets door Gelderland. Het weer was mooi en wij bewonderden de prachtige landstreek. De hei bloeide, paars-roze, onder de wijde, blauwe hemel. Duizenden bijen zoemden over de wranggeurende bloementrosjes en de grote, donkere wouden rezen als weelderige schermen van kracht en schoonheid tegen de verre einder. Hier en daar blinkte een villa op, met glinsterend-rood dak en gele of groene luikjes.
De vreemdeling kreeg honger. Wij hadden vroeg ontbeten; en toen hij zei dat hij honger had, voelde 'k mij ook honger krijgen, met een gewaarwording van diepe, toch niet onaangename knaging in de maag. Een hotelletje stond in de buurt en wij togen erheen.
Er werd een omelet besteld. En na behoorlijk wachten kwam het bestelde, maar leek niet op een omelet, zoals de vreemdeling en ik die kennen. Het was een droog, taai ding, dat wel enigszins leek op flauwe, gele caoutchouc. De vreemdeling was niet tevreden en schudde 't hoofd.
- Hoe komt het toch, vroeg hij, - dat men in Holland geen omelet kan maken?
Ik moest het antwoord schuldig blijven. Ik constateerde 't feit, zoals ik het reeds meer geconstateerd had, zonder er een gegronde uitlegging voor te vinden.
- Men kán in Holland niet koken, dat is het! zei de vreemdeling mistroostig. En hij betoogde:
- Zij bezitten hier de beste dingen van de wereld, maar weten er geen goed gebruik van te maken. Geef b.v. eens precies dezelfde ingrediënten aan een Hollandse kookvrouw en aan een Franse of Belgische kookvrouw. Zeg haar dat zij er precies dezelfde schotels mee moet bereiden; en, als ze klaar zijn, ga dan eens proeven: de Franse of de Belgische zal er iets