chefs: men spare hem, de laatste! Genoeg, genoeg! schreiden zijn ouders; en zij smeekten hem terug te komen. Drie broeders gesneuveld, één tussen leven en dood en hijzelf reeds driemaal gewond; het was genoeg; het was te veel; er zijn grenzen aan alles!
Het was genoeg voor allen, maar niet voor hem. Hij had het commando van zijn jongere broeder overgenomen; en nu was er slechts één groot, vurig verlangen in hem: de taak van zijn broeder voort te zetten; te doen wat die gedaan zou hebben, als hij had mogen blijven leven!
Hij smeekte op zijn beurt, dat men hem deze uiterste plicht van liefde en piëteit toch niet ontnemen zou. Evenals Uilenspiegel de as van zijn beminde vader, die op de brandstapel gestorven was, elk uur van de dag en de nacht op zijn hart voelde kloppen, zo voelde hij, de laatste, het warme, lieve bloed van zijn beminde jongste broeder door zijn eigen aderen vloeien, zoals hij het, in de afgrijselijke ure van doodsstrijd en van wanhoop, over zijn klamme handen had gevoeld; en dat schreef hij aan zijn ouders die hij aanbad, en dat schreef hij aan zijn chefs, die hij vereerde.
Het was een strijd van alle uren. Genoeg, genoeg; gij moet hier weg! herhaalden zij steeds allen. - Ik wil, ik zál, antwoordde hij; - maar nú nog niet; later, láter, als ik zijn werk, zijn plicht geheel volbracht zal hebben. En de strijd blééf duren; hij klampte zich aan de dagen, aan de uren vast; zijn gefolterd gemoed werd langs alle kanten heen en weer getrokken en geslingerd; maar hij kon daar niet weg, hij kón geen afscheid nemen van de dierbaar-droeve plek, waar zijn broeders gevallen waren; het was als hoorde hij vanuit het graf hun verwijtende stem opstijgen; het was als voelde hij hun wanhopige smart, bij wat hijzelf als een afvalligheid, bijna als een verraad aan het offer dat zij voor het vaderland gebracht hadden, beschouwde.
Toen kwam de Vorst in eigen persoon naar hem toe. De Laatste sidderde. Want wat de Vorst verlangde moest gelden als een bevel, waartegen hij zich kon, noch mocht verzetten. De Vorst kwam naar hem toe en sprak met hem, zacht, gemoedelijk, vertrouwelijk en lang. De Vorst drukte geen wensen uit die golden als bevelen: Hij prees zijn heldenmoed