Zij keek mij aan met ogen waar ik duizelig van werd. Haar ogen vol stralende genegenheid en dankbaarheid lokten mij als 't ware de verklaring van de lippen; en ik zei het haar, ineens, machinaal, onweerstaanbaar, zonder verder nadenken, in het Frans (waarom in 't Frans kan ik me zelf nog maar steeds niet verklaren):
- Je vous adore!...
Wat er verder gebeurd is weet ik niet meer, meneer. Zij droeg een aardige ruitjesjapon en fijne bruine kousen en lage, bruine schoenen. Ik zag die japon in de coupé wippen, ik zag haar fijne enkels en haar fijne voetjes op de treeplank; en verder zag ik niets meer: het nevelde vóór mijn ogen, het ruiste in mijn oren en de transpiratie brak mij uit, terwijl de trein, in stomend geraas en gesis, met haar wegreed. Had ik het ideaal geluk bereikt? Zat ik in de zwarte afgrond van de somberste tragedie? Ik wist het niet; ik wist noch voelde iets meer.’
Mijn jeugdig vriendje zweeg. Hij streek even met de hand over zijn voorhoofd, alsof hij daar een droeve schim wegveegde. Toen zei hij verder:
‘Gisteren heb ik haar voor 't eerst teruggezien, meneer. Ik wist dat ik haar zien zou en was op veel, ja, op alles voorbereid. Op álles, behalve op de gewone, dodende, banaalvriendelijke onverschilligheid, waarmee ze mij ontving! Net of er nooit iets tussen ons gebeurd was; of ik haar nooit van liefde had gesproken; of ik haar nooit... ja, ik zal het u thans maar bekennen, of ik haar nooit in mijn armen gedrukt en gezoend had!... Ik hoopte op het ideaal, meneer, maar ik was ook bereid om de genadeslag van de tragedie te ontvangen. Alleen dát,... dat vriendelijk-banale, dat onverschillige, dat akelig vergeten van het mooi verleden, neen, dát had ik niet verwacht!’
Hij zweeg opnieuw en keek mij aan, gelaten wachtend op mijn troostwoord.
‘Vriendje, mijn vriendje,’ zo sprak ik, ‘met jou heb ik wel medelijden, niet zozeer om wat je zult geleden hebben, dan wel omdat je je zo diep vergist hebt in de aard van haar en jou gevoelens. Jij wou: of hemels geluk, of helse tragedie; twee uitersten die buiten je bereik lagen, en je vergat te profiteren