mens meer ontmoet, dan wil dat betekenen dat hij geen aardige jonge meisjes meer ontmoet.
Ik keek hem aan en glimlachte, en zei:
- Je zal moeten trouwen, vriendje.
Hij hapte dadelijk toe.
- Ik wil trouwen, ik zou willen trouwen, maar vind niemand, antwoordde hij met vuur.
- Wat! riep ik. - Je vindt niemand, in deze stad waar het krioelt van jonge meisjes, die niets beter vragen dan te trouwen.
- Niemand! Niemand! kreet hij wanhopig.
- Je meent het niet, zei ik.
- Ik meen het wél! betuigde hij met nadruk. - Ik meen het wél; en, als u mij soms aan iemand kunt helpen, dan zal ik u zeer dankbaar zijn. Ik vind het leven zó hopeloos vervelend geworden, dat ik besloten ben te trouwen, als ik maar een geschikt iemand vinden kan.
Peinzend nam ik mijn hoofd in beide handen en dacht erover na hoe ik mijn jeugdig vriendje helpen kon. Ik houd van hem en wilde hem graag helpen, hem redden. Ik wist dat hij hier weinig mensen kende en begreep dat de tegenwoordige toestanden: geen diners, geen bals, geen recepties, weinig geschikt waren om hem, dát wat hij verlangde, gemakkelijk te doen bereiken.
Na een poos zwaar geconcentreerde zelfbespiegeling hief ik het hoofd weer op en vroeg hem:
- Zit je veel in de tram?
Zijn mond ging van stille verbazing open en even bleef hij 't antwoord schuldig.
- Zo... zoals eenieder; maar waarom vraagt u dat? zei hij eindelijk.
- Omdat het hoogst belangrijk is, antwoordde ik. En ik ging voort:
- Het moet je wel opgevallen zijn dat de trams tegenwoordig steeds ontzaglijk vol zijn.
- Inderdaad, stemde hij toe.
- Mitsgaders dat, sinds de benzinenood en de schaarsheid van het paardenvoer, eenieder nu dit populair vervoermiddel