tefeuille uit, toen de ‘ober’ weer naar mij toekwam en heel beleefd vroeg:
- Hebben de heren ook sigaren gehad?
Wij hadden geen sigaren gehad en antwoordden dus ontkennend.
- Neem me niet kwalijk, meneer, dan moet er iets aan de rekening veranderd, glimlachte de ‘ober.’ En hij nam het papiertje weer mee.
Da's nogal netjes, dacht ik bij mezelf, een vermindering verwachtend.
Steeds vriendelijk glimlachend was de man daar dadelijk terug en bood mij weer de rekening, op een presenteerblad, aan. Ik ontvouwde die nieuwsgierig en, wat las ik onderaan, niet afgetrokken, maar met potlood bij de som gevoegd...?
‘Geen sigaren gehad: 1 gulden!’
Mijn Peruaanse vriend schaterde nog eens van 't lachen bij 't vertellen van dat gek verhaal en ik schaterlachte met hem mee; en, daar wij klaar waren met ons ontbijt en mijn vriend, ondanks al mijn hernieuwd aandringen, acte van beschuldiging en strafboete verrekend had, stonden wij op en verlieten het tuchtoord om verder ons reisje voort te zetten.
Wij kwamen op de schone hei, die roze bloeide en keken in de volle, eenzame verlatenheid, naar de heerlijk-stille vergezichten. Er was daar een begroeide hoogte met een uitkijktoren.
- Laten we daar eens op klimmen, stelde mijn vriend voor. Hijgend en met inspanning bestegen wij de top.
- O, wat heerlijk in die volle eenzaamheid, zonder een enkel levend wezen om je heen! jubelde, gans onverwacht, mijn vriend. - Natuur, niets dan natuur! riep hij. - Hier zou ik een poosje willen leven, alleen, met 'n beminde vrouw!
Doch nauwelijks had hij zijn jubelklanken uitgegalmd of zijn gelaat versomberde, terwijl zijn wenkbrauwen zich fronsten.
- Tóch mensen, ook hier in deze eenzaamheid! jammerde hij. En hij wees mij een man in de diepte, die in aller ijl over de heide kwam aanlopen.
- Wat mag er hier wel kunnen gebeuren, dat die man zich zo haast! pruttelde mijn vriend. - Willen we eens gaan zien wat het is?