potdichte restauratiezaal. Ons binnenkomen wekte enige verbazing en, ik zou haast zeggen: een soort van stille hostiliteit. Aan alle tafeltjes was men reeds flink met vork en mes aan de hoofdschotel bezig.
- Waar kunnen we zitten? vroeg mijn vriend aan een van de bedienden.
- Daar, meneer, bij 't raam. En de kelner wees ons naar een tafel waarop twee gevulde soepborden stonden.
- Hé, riep mijn vriend. - Hebben ze onze soep reeds uitgeschept vóór wij aan tafel zaten! Hij nam plaats, proefde haastig, gooide verontwaardigd zijn lepel op het tafelkleed.
- Die soep is absoluut koud! raasde hij. Hij klopte dringend met zijn mes op het bord, wat alle blikken met verschrikte hostiliteit naar nem deed omkeren en gaf de kelner, die bij hem kwam, een scherp standje.
- De soep wordt om zes uur opgediend, meneer, antwoordde doodkalm de bediende.
- Maar je dient toch niet op vóór de gasten aan tafel zitten! riep mijn vriend diep-verbolgen.
- Jawel, meneer, jawel! antwoordde vastberaden de bediende, sterk-steunend op zijn goed recht en ingekankerde traditie.
In de zwaar-benauwde eetzaal hadden de gedrukte eters weer met verbazing naar ons omgekeken. Een uitdrukking van onvoorwaardelijke afkeuring was in aller ogen waar te nemen. Enkele woorden werden gefluisterd. 't Gevoel van stille hostiliteit nam toe. Wij vielen daar helemaal uit de toon. De anders zo gedweeë gasten waren blijkbaar gescandaliseerd. Eensklaps nam mijn vriend het kluchtig op.
- Ik begrijp, zei hij tot de kelner; - ik begrijp. Het eten moet hier 'n beetje fris worden opgediend om tegen de binnen-benauwdheid te reageren. Anders hielden de mensen het er niet uit. Neem jij nu die soep maar mee, mijn vriend, en dien de rest op:
- Asjeblief, meneer, zei de bediende zeer gewoon. Hij nam de volle, koude borden mee en na een ruime poos wachten bracht hij ons 't vervolg, dat ook al behoorlijk afgekoeld was. In de eetzaal begonnen de gasten reeds van tafel op te staan en zich te groeperen buiten onder de veranda, waar gerookt