Misere leefde verder tevreden en gelukkig, toen op zekere dag een houtmager man vóór haar stond met holle oogkassen en een zeis over de beenderige schouder.
- Wie zijt gij? schrikte Misere.
- Ik ben de Dood, zei de man - en kom u halen. Uw uur is geslagen.
- O, laat me nog wat leven! Ik ben nog zo jong: pas vijfennegentig! smeekte Misere.
- Onmogelijk, kom mee! beval de dood.
Een wonder plan flitste door Miseres brein.
- Doe mij dan ten minste één genoegen, vroeg zij. - Klim op die boom, haal er mij de laatste peren af, zodat ik onderweg geen honger en geen dorst behoef te lijden.
- Dat wil ik wel doen, zei de Dood. En hij klom in de boom en plukte er de laatste rijpe peren. Maar toen hij weer wilde beneden komen werd hij door de takken vastgegrepen en bleef hangen.
- Help mij! Verlos mij! riep de Dood.
Maar Misere deed of ze 't niet hoorde.
Dat najaar stierf geen enkel mens in Vicq noch in Condé. En ook verder in Frankrijk en in Vlaanderen stierf geen mens; en ook niet in Engeland en Duitsland, en nergens meer over de ganse wereld. De mensen jubelden. De Dood was overwonnen! De Dood was zelf dood! De aarde werd overbevolkt, er kwam schaarste aan voedsel, er werden vreselijke oorlogen gevoerd, die mateloos deden lijden, doch waarin niemand sneuvelde. Er liepen zieken, gebrekkigen, afgeleefden van honderd twintig, honderd dertig, honderd vijftig jaar oud op de wereld; en, zoals men eertijds had geijverd om de Dood te overwinnen, zo smachtte men weldra om de Dood weer in 't leven te roepen. Doch niemand wist meer waar hij nu was; niemand kon hem vinden!
In die tijd leefde in Condé een zeer vermaarde dokter, De Profondis genaamd, die al heel wat mensen naar de andere wereld had geholpen. Hij werd door de wanhopige bevolkingen geraadpleegd.
- Als de Dood nog ergens op de wereld bestaat, verklaarde hij na lange studie, - dan zal men hem vinden in de buurt van de dodelijke moerassen van Vicq. Zelf toog hij er op een