De Grote Praters praten en de klanken van hun stemmen galmen wijd over de ganse wereld uit. Wat hebben ze nu eigenlijk alweer gezegd?
De een heeft het gehad over een bokspartij, en heel de droeve wereld heeft een ogenblik pijnlijk-hardop gelachen.
De andere had het over 't Zwaard...!
Men zou het haast niet meer geloven, maar het is zo: hij had het alweer over het zwaard! Over het zwaard, dat uit de schede was getrokken, en dat niet in de schede weer terug zou gaan alvorens dit, alvorens dat, alvorens de goddelijke wraak, die hij tot steun gerequireerd had, de snode vijanden zou verpletterd en vernietigd hebben.
Een derde, die reeds oud was, en een zwakke, afgematte stem had, sprak van vol te houden ‘jusqu'au bout.’
Er is al heel wat lelijke litteratuur ontstaan sinds deze oorlog, maar op nog eindeloos veel lager peil dan het geschreven woord staat het gesproken woord van de Grote Praters.
Ze moesten zelf eens, met ransel en geweer, onder het loeien van de barstende bommen, ‘jusqu'au bout’ in de vuilheid van de loopgraven doordringen; of een bokspartij aangaan met handgranaten; of een aanval uitvoeren met het zwaard, ja, vooral een aanval met het Zwaard, flink getrokken uit de schede en gestaald door Gods gerequireerde zegen... en dan daarna eens komen praten, als ze bij toeval nog zouden bestaan!
Wij leven onder de censuur van het geschreven woord, en hoe! Waarom niet een censuur op het gesproken woord van de Grote Praters? Als ik er iets aan te zeggen had, zouden ze gauw ‘à l'ombre’ zitten, zoals de Fransen het leuk uitdrukken. Ik zou ze opruimen, al was 't alleen maar om de laag-bij-de-grondse gemeenplaatsen en slecht-gestileerde banaliteiten, waar ze telkens weer mee voor de dag komen.
De Engel des Verderfs zou ik er met het Zwaard op lossturen!