De drang van de komende geslachten
- Heb je wel gemerkt, zei mijn vriend, terwijl we samen, in de stralende zon, onder de blauwe hemel, langs het heerlijke strand, tussen de warme, blonde duinen en de paarlemoeren, frisse golven wandelden, - heb je wel gemerkt hoe de vrouw sinds de oorlog anders is geworden dan ze vroeger was?
Mijn vriend is filosofisch aangelegd. Hij houdt van redekavelen en zelfs van redetwisten: hij noemt dat hersengymnastiek. Hij wil volstrekt niet per se altijd gelijk hebben: hij steekt maar licht op en wil gaarne dat zijn tegenspreker ook een licht opsteekt; en om die beide lichten danst hij dan als een vlinder met zijn woorden, die heus wel eens de uitdrukking kunnen zijn van werkelijk knappe en gezonde beschouwingen en gedachten.
- De vrouw anders geworden dan ze vóór de oorlog was: hoezo? vroeg ik.
- Versta mij goed, zei hij. - Ik bedoel eigenlijk de vrouw die nog geen vrouw is.
Ik voelde mijn wenkbrauwen zich samentrekken en een groef van ingespannen denken door mijn voorhoofd fronsen.
- De vrouw, die nog geen vrouw is, herhaalde ik heel langzaam. - Wat voor een eigenaardig wezen is dat dan wél?
- Het jong meisje! verklaarde hij zwaar-ernstig, bijna plechtig.
Ik boog stilzwijgend met het hoofd.
- Het jong meisje, zei hij, - is gans anders geworden dan zij vóór de oorlog was. In het jong meisje, voer hij filosofisch voort, leeft en trilt op dit ogenblik, onbewust, een zware tragiek.
- Wat vertel je mij daar! riep ik verbaasd. En ik wees hem naar de lichte, vrolijke, giechelende, als levenslustige vlinders fladderende meisjes om ons heen.