met de fijne toppen van haar blanke vingers het water aanvoelend. Dan bukt zij zich, maakt haar borst nat en dompelt onder. Zij zwemt even, staat weer overeind, kijkt met aandacht in de richting van de badkoetsjes.
De andere baders, vooral de mannelijke, hebben haar dadelijk opgemerkt. Zij is zo mooi en heel alleen; zou er wellicht een kansje zijn intiemere kennismaking met haar aan te knopen? Zij zwemmen om haar heen en kijken naar haar frisse schoonheid, begerig, opvallend. Zij is ook zo bijzonder fris en mooi! Werkelijk een beeld van roze blankheid en harmonieuze vormen: een volmaaktheid!
Maar zij lijkt schuchter en zelfs een ietsje prude, en blijkbaar hindert haar al die opdringerige bewondering. Zij werpt schuwe, achterdochtige blikken om zich heen en dan staart zij weer strak, en ongeduldig als 't ware, met wenkbrauwen die zich even fronsen, naar de lange rij der badkoetsjes op 't strand.
Op wie wacht ze, en wie moet daar vandaan komen, een ‘hij’ of een ‘zij’? Doch er komt niemand en zij krijgt het zo benauwd, dat ze met haast weer uit het water schrijdt en in een der badkoetsjes, in nummer 24, verdwijnt.
In 't water is een nieuwe gast verschenen, een heer van middelbare leeftijd, maar flink nog, sterk-gespierd en van potige allure. Zoekend en teleurgesteld kijkt hij even om zich heen en dan naar de lange rij der badkoetsjes op het strand. Ook zijn wenkbrauwen fronsen zich en hij staart misnoegd.
Daar gaat het deurtje van nummer 24 weer open. Hij ziet haar en wenkt en zij ziet hem en haar mooi gezicht bloeit onder een stralende glimlach open. In een twee drie is ze bij hem en lachend wisselen zij enige woorden met elkaar en samen verdwijnen zij onder een schuimende golf.
En de bewondering van de overige baders betuigt zich voortaan stiller en bescheidener, en vanop een eerbiedige afstand.