Het algemeen verlangen
O, die oorlog, die oorlog, hoe lang zal hij nog duren?
Zal de steeds teleurgestelde hoop op vrede de ganse wereld zó vermoeien en ontzenuwen, dat er in de mensen zelfs geen kracht tot vreugde meer zal overblijven om het vredesfeest te vieren als het ogenblik gekomen is waarop het nog eenmaal gevierd zou kunnen worden? Of zal er werkelijk nooit meer vrede op aarde komen; en zal die vriend van mij, - een Frans soldaat - die ik verleden jaar te Parijs, ontmoette, de wrede waarheid hebben uitgesproken, toen hij mij gelaten en berustend zei:
- J'ai l'impression que je ne quitterai plus jamais mon uniforme.
Wie weet? Wie zal het zeggen?
Ik waag het erop iets neer te schrijven, enkele eenvoudige gewaarwordingen en gedachten, zoals ze zich van lieverlede, naarmate de oorlog langer duurt en duren blijft, met de kracht van een toenemende obsessie aan mijn geest opdringen.
Laten we globaal eens aannemen, dat er vijftien miljoen mensen tegenover elkander in het veld staan. Vijftien miljoen mensen, die slechts één taak, één doel, één plicht hebben: elkander te doden! Daartoe zijn allen, of bijna allen, ieder ogenblik bereid. De overgrote meerderheid kent slechts één algemeen verlangen: de vijand te doden!
En toch: als men nu individueel aan ieder van die vijftien miljoen mensen vroeg: ‘Wat zoudt ge liever doen: blijven doorvechten of vrij en vreedzaam weer naar huis toe mogen gaan?’ hoevelen of, beter gezegd, hoe weinigen zouden antwoorden: ‘doorvechten!’
Men moet niet trachten die dingen te doorgronden. Ze zijn niet te doorgronden. Men staat voor het brutale feit en redeneren helpt niets. Het geeft ook niets of men gaat opsporen