De strijd tegen de vivisectie
Een droevige jeugdherinnering
Voor mij is het een gevoels- en instinctzaak; ik ben tegen de vivisectie, zoals ik tegen de folteringen van de inquisitie zou zijn, als die nog bestonden.
Ik heb er een diepe afkeer van, omdat ik angst en afschuw heb van alle lijden, van alle zien-lijden, van alle doen-lijden.
Ik plaats mij hier geen enkel ogenblik op wetenschappelijk gebied. Ik wil niets beweren, niets negeren, niets tegenspreken. Maar al zei de stem van de rede mij duizendmaal dat de vivisectie er nodig is voor 't heil van de mensheid, het enkel zien, het enkel idee van een gedwongen lijdend schepsel, dat willekeurig voor de wetenschap geofferd wordt, is voldoende om die nuchtere, kille stem van de rede in mij te doen verstommen. Ik sluit mijn ogen, ik luister niet meer, één enkel concreet beeld, een gruwelbeeld vervult mijn ganse sidderend wezen: de gedwongen marteling van een dier!
Dat komt wellicht omdat ik in mijn jeugd die droeve taferelen jaren lang heb bijgewoond, omdat ik geleefd heb in een milieu van wetenschappelijke mensen voor wie de vivisectie, in die tijd, de grote openbaringsbron van de fysiologische kennis was.
Aan het lijden van de dieren dachten zij geen ogenblik, die mensen. De dieren waren hun onderwerpen, hun proefnemingsmateriaal, hun werktuigen, als 't ware. En zij hadden ook geen medelijden, want zij voelden niet de minste wreedheidsschuld. Zij waren zich innig en ernstig bewust enkel voor de vooruitgang van de wetenschap en voor het geluk van de mensheid te werken. De lillende ingewanden van een levend-opengesneden dier hadden voor hen slechts de ge-