Kunstrijden
Er bestaan diverse verhandelingen over het kunstrijden op schaatsen en vrijwel alle kunnen - vooral door beginnelingen - met vrucht gelezen en bestudeerd worden. Men make zich echter geen illusies: kunstrijden is hard, hárd werk, dat oneindig veel geduld en inspanning vergt. Aan de leerling-golfspeler zegt en herhaalt men met nadruk: ‘Kijk naar je bal!’ Aan de leerling-kunstrijder zou ik steeds willen herhalen: ‘Kijk niet naar je voeten!’ De voet van de kunstrijder is slechts de pijler die het lichaam draagt. Natuurlijk moet hij eerst en vooral goed geplaatst worden. Maar is dit eenmaal bereikt, dan doet de houding van het lichaam de rest; de schouder zoveel mogelijk weg; het niet-rijdend been zover mogelijk achter het rijdende en de blik horizontaal, liefst in het verschiet gericht.
De leerling-kunstrijder mag niet bang zijn voor het vallen. Hij moet dikwijls vallen en hij moet ook leren vallen. Dat wil zeggen: soepel neervallen, met een minimum-kans op bezering. Hier komt men aan het gewichtig vraagstuk van het al of niet buigen van de rijdende knie. Op grond van jarenlange ondervinding ben ik voorstander van een lichte, soms nauwelijks merkbare kniebuiging. Het geeft iets verends aan het rijden en meteen, bij het weer opkomen, een soepele, versnelde, gracieuze vaart. Ik weet dat sommige, zeer bekwame kunstrijders er anders over denken, steunend op het beginsel dat de ledematen onder het rijden zich om zo te zeggen niet zichtbaar bewegen mogen. Dit is volkomen juist gezien, maar behoort tot de kunst der echte professionelen; en vóór men het zover brengt hebben heel wat armen en benen in het wilde geslingerd en gezwaaid, daargelaten nog de niet te tellen valpartijen. Mijn persoonlijke ondervinding is - ik spreek met