Wat treft de vreemdeling in Holland?
Cher M. Habert,
Wilt mijn lang stilzwijgen excuseren. Ik ben pas terug van een lange reis en vond uw schrijven pas bij mijn thuiskomst.
Ge vraagt mij, wat mij in Holland treft. Wel, niets! Ik ken sedert te lange tijd dit land, waarin ik nu weldra twintig jaar achtereen gedurende een deel van het jaar verblijf houd. Ik zie en constateer voortdurend het grote onderscheid, dat er tussen het Belgische en het Hollandse volk bestaat, maar ik ben volkomen gewend aan dat fenomeen. Ik heb dit land leren liefhebben, zoals het is, met zijn kwaliteiten en gebreken. Ik tel er vele vrienden, en ik hoop, dat de loop der politieke gebeurtenissen mij zal veroorloven ze te behouden.
Ik vrees, dat mijn antwoord u geen grote voldoening zal geven. Dat is onvermijdelijk. Uw vraag bereikt mij twintig jaar te laat. Maar toch heeft mij één ding bij mijn terugkomst getroffen, na een verblijf van meer dan drie maanden in de oorlogvoerende landen. Dat is de kalmte, die een weinig op slaperigheid gelijkt en de rustigheid, die bijna die van een doodsslaap is, welke het land en het Hollandse volk (thans) eigen zijn.
Men is verbaasd, en men zou bijna lust hebben ze door mekaar te schudden. Men zou lust hebben ze toe te schreeuwen: ‘Maar voelt ge dan niet, wat er om u heen gebeurt?’ En dan zegt men bij zichzelf, dat de vrede en de rust toch goede dingen zijn; en men geniet er gelukzalig van, en men voelt de halfsluimer van de omgeving, die u op uw beurt gevangen neemt. Ziedaar, wat mij getroffen heeft, door de macht ongetwijfeld van het hevig contrast. Voor ons, evenwel, die geen neutralen zijn, is die zoete rust wel begrijpelijkerwijze niet anders dan een korte siësta.
Sincèrement à vous,
[get.] CYRIEL BUYSSE.