ganse zomerseizoen over de grens trekken? Er is sprake van geweest, dat de Franse regering een belasting op de vreemde arbeiders zou heffen.
Gelukkig werd van dit rampzalig denkbeeld afgezien: het had zoveel betekend als de totale ondergang van de Franse landbouwers uit die gewesten.
Normandië en Picardië zijn mooi om er doorheen te reizen, ontroerend mooi van pittoreske oude steden, mooi ook van een landelijke schoonheid die aanhoudend een schilders- en dichtersoog boeit, maar die de landbouwer ter streke met droefenis doet hoofdschudden.
Wij reizen door helblauwe velden, door bloedrode velden, door purperen velden. Wat is het? Waar komt die kleurenpracht vandaan? Het is, helaas! de overweldigende woekering van de korenbloemen, de klaprozen, de nigelle, al het onkruid, dat men, bij gebrek aan handenarbeid, uit de akkers niet kan wegruimen en dat nu, in een overtollige woekering, te allen kante, tussen en over de verstikkende korenhalmen heen, zegevierend opschiet.
Frankrijk heeft geen kinderen genoeg, dáár ligt het euvel! Frankrijk is té uitgestrekt voor de bevolking, die er op zijn bodem leeft en die zich van het platteland verwijdert en in de steden samengetrokken leeft. De jongste volkstelling van verleden jaar wees aan, dat er drieëndertig duizend meer sterfgevallen dan geboorten worden geboekt. Dat staat dus gelijk met het jaarlijks verlies van een stad als Leeuwarden. Een stilte van uitgestorven verlatenheid ligt alom, als een bestendige drukking, over het Franse platteland. Men moet zo ergens in een dorpje komen op het uur, dat de school uitgaat. Tien kinderen, vijftien kinderen, op zijn hoogst een twintigtal kinderen, dat is alles. Geen uitgelaten hos- of stoeipartijen, geen kreten, geen gejoel, geen dolle spelletjes. De Franse kleine kinderen hebben reeds iets van oude mensjes, die hun zwakheid en eenzaamheid voelen.
Door hoeveel dorpen zijn wij niet gereisd, waar zelfs midden op de dag geen enkel mens te zien was! Door hoeveel bossen zijn wij niet gereden, uren en uren lang, zonder iets anders te zien dan het ondoordringbaar, somber scherm der kolossale bomen, eindeloos, eindeloos, tot in 't wanhopige, langs beide