niemand en zweefden zijn gedachten en gevoelens, weggedragen door de indrukwekkende tonen van het orgel en de plechtige gezangen, ver van ons allen af.
Als een automaat heeft hij het lijk van zijn moeder gevolgd, toen het uit de kerk werd weggedragen. Naast de biechtvader is hij in 't eerste rijtuig gestegen, en de lijkstoet, zonder kransen noch bloemen, heeft, als een alledaagse, onbelangrijke gebeurtenis, de ganse grote, drukke stad doorkruist, op 't ogenblik dat duizenden arbeiders uit de fabrieken kwamen. Een even afgenomen hoed of pet hier en daar, een nieuwsgierige blik van een of andere winkeljuffer of werkvrouw op haar drempel; straten en pleinen, en nóg straten en pleinen vol alledaagse sleur en onverschilligheid, en eindelijk het open veld met zijn zandig-blonde wegen, tussen de wijdgolvende, groene korenakkers, vol rode en blauwe en paarse en witte bloemen.
Dáár staat het ouderwets, grijs-en-roze, zo innig-lief kerkje van Wondelgem, midden in zijn ‘dries’ van hoge, lommerrijke bomen, als een kasteeltje in een lusttuin. Op het bloeiend kerkhofje heeft de grafmaker het gras gemaaid en tot kleine, zoet-geurende hooibergjes verzameld.
De lijkstoet en de rijtuigen staan onder de hoge bomen stil. Zon- en schaduwvlekjes spelen op het gras, door het zacht heen en weer wemelend lover. In staatsiegewaad, plechtig zingend, met kruis en vanen, komen pastoors en kerkbedienden het lijk tegemoet. Op het torentje luidt droef de doodsklok.
Kort is de dienst, schaars zijn de aanwezigen - een vijftiental - die tot daar zijn meegekomen. Enkele dorpelingen vertonen wonderbare typen: typen van oermensen, van woudbewoners, of van foltergezichten, als 't ware levend uit de lijst genomen van een nachtmerrie-achtig Hieronymus-Bosch-schilderij. Kleine kinderen verdringen elkaar om de gesloten hekken, handen en hoofden tegen de ijzeren staven gedrukt, als apen in een kooi.
De grafkelder gaapt, dichtbij de rechter zijmuur van het kerkje. De dragers tillen de kist van de berrie en zetten die op de zware touwen neer. In doodse stilte wordt zij neergelaten. Men hoort niets dan het gezang der vogeltjes in de hoge