- Genoeg! zeiden de proefnemers; en 't zilveren buisje werd uit de hals van het hondje verwijderd.
't Was mooi en ontroerend om aan te zien, hoe de goede, milde, gezonde natuur het beest schier dadelijk deed herleven. De schone sterrenogen begonnen weer vol wakkere intelligentie op te tintelen, de oren spitsten zich, de hond stond op, schudde de kwaal als een nachtmerrie van zich af; en na enkele dagen liep hij opnieuw vrolijk-huppelend met ons mee, alsof hem nooit iets gedeerd had.
- Nu kunnen we weer beginnen, zeiden de proefnemers...
Ik zal het maar niet verder in bijzonderheden vertellen. Het is te triestig. Nu nog, na zoveel jaren, stemt het mij weemoedig en bedroefd. Wij, de jongeren, die, met van angst geknepen hart, machteloos de steeds herhaalde proefnemingen bijwoonden, hadden ons van lieverlede zó aan dat hondje gehecht, dat zijn lijden werkelijk een der grote smarten van ons jeugdig leven werd.
Tienmaal, twintigmaal, heb ik de prachtige sterrenogen zien verkwijnen en opnieuw herleven, tot ze zich voor altijd sloten. De levenskracht van dat beest was zó sterk, de goede natuur wilde zó beslist - wie weet voor welke geheime, ondoorgrondbare redenen? - dat pracht-individu van weerstandsvermogen behouden, dat iedereen, die de gruwelstrijd bijwoonde, om genade smeekte, en alleen het stugge hart van wetenschappelijke barbaren er onbewogen door kon blijven. Het enige wat zij erin zagen was het mooie geval, le cas magnifique zoals zij het noemen durfden.
Ik heb het hun nooit kunnen vergeven, en ik vergeef het hun nog niet.
Want ik weet dat zij met die proefneming, evenals met talloze andere die volgden, nooit iets bereikt hebben.
Zij zijn wetenschappelijke wreedheidsdilettanten geworden en gebleven, tot zij, eindelijk, hun machteloosheid bewust, van verdere proefnemingen hebben afgezien.
Waren ze maar nooit begonnen!...