Naar aanleiding van Karel van den Oevers Kritische opstellen
Dit boek is door een klerikaal geschreven: een oprechte, en overtuigde, volbloed-klerikale Vlaming. Ieder oordeel van hem over litteratuur, poëzie, filosofie, kunst of sociologie, wordt getoetst aan een beginsel, aan zijn onwankelbaar-vaststaand, religieus beginsel.
Op zichzelf valt daar niets tegen te zeggen. Maar terwijl het alvast een ondankbare en vrijwel nutteloze taak is, kritiek over kritiek te schrijven, wordt het haast ondoenlijk, waar zich telkens systematisch een sectarisch beginsel op de voorgrond dringt, dat zelfs in de verste verte met eigenlijke kunst of zuivere filosofie niets te maken heeft.
Ik zal er mij daarom ook niet aan wagen. Zulk iemand als de schrijver van dit werk, staat zover af van andersdenkenden, als een Papoea in levensopvatting verwijderd staat van een Europeaan. Geen enkel, absoluut geen enkel punt van aanraking, geen schim zelfs van neutraal of ideëel gebied, waar de verschillende en toch wederzijds oprechte meningen elkaar zouden kunnen ontmoeten.
Zulke mensen moesten maar uitsluitend en alleen over zichzelf en hun partijgenoten schrijven. Die kennen zij, die kunnen zij begrijpen, beoordelen, ontleden en bestrijden of waarderen. Al het overige staat geheel en gans buiten hun bereik en hun begrip, behoort tot een ziels-en-gedachtewereld, die ten eeuwigen dage voor hen gesloten blijft.
Ik zal maar geen voorbeelden aanhalen. Ze liggen voor 't grijpen in dit trouwens litterair niet kwaad-geschreven, papierdikke boek. Het krioelt ervan en het maakt zelfs de indruk alsof de auteur zich gans speciaal vermeid had in een machteloos en overspannen peuteren juist aan dátgene, waar