op het hart. Waarom verklaart gij het niet?
- Het zou u te zeer bedroeven, Lucas.
- Mij bedroeven? Wat mag het zijn?
- Kom, gij zoudt het toch haast vernemen. Weet gij wat de notaris van onzen eigenaar in de stad mij heeft gezegd? - Boer Staers wordt morgen of overmorgen door gerechtsdienaars van zijne hoeve gezet!
- Hemel! en Clara? antwoordde de grijsaard. - Zij heeft dit ellendig lot niet verdiend, maar zij moet haren vader volgen waar hij gaat.
Evenmin zullen wij tegenstribbelen wanneer de jongeman een poosje daarna tot zijn vader zegt:
- Vader ik bemin Clara!
En wij nemen grif aan dat de oude man daarop antwoordt:
- Maar hoe kunt gij weten of zij voor u dezelfde genegenheid gevoelt?
En dat de zoon verduidelijkt:
- Ik weet het niet, vader, maar de oogen, de stem, iets dat ik niet uitleggen kan, iets geheims, alsof onze zielen maar ééne ziel meer waren.
Zodat wij ook ten slotte in het geheel niet verwonderd zijn, wanneer de jeugdige boerin ons onder de volgende, verleidelijk-interessante trekken wordt voorgesteld:
‘Zij was schoon van gelaat en rank van leest, iets ernstigs en lijdzaams was er in den langzamen blik harer zwarte oogen. Alhoewel hare verbruinde wangen van eenige magerheid getuigden, de arbeid had hare leden sterk gemaakt. Zij droeg het hoofd recht; en om haren fijnen mond lag eene uitdrukking geplooid, die men lichtelijk van fierheid zou hebben kunnen beschuldigen, hadde niet elkeen in het dorp geweten, dat er geen zachtaardiger, geen ootmoediger meisje te vinden was. Het eeuwig mijmeren en denken, het dragen van een treurig lot zonder uitzicht, zonder hoop, had de twee kleine rimpelen rond hare lippen gegraven’.
Conscience leerde zijn volk lezen en wist het vooral romantisch te boeien. De bekoring die hij uitoefende, vooral op eenvoudige, ietwat dweperig-aangelegde gemoederen, was overgroot, zó groot en zó uitsluitend, dat die bekoring met