Verzameld werk. Deel 7
(1982)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Het Vlaams toneelEen der geduchtste vijanden van de Vlaamse ontwikkeling in België is, zonder enige twijfel, een instelling die uiteraard geroepen scheen om de Vlaamsgezindheid te bevorderen en te steunen. Ik bedoel het Vlaams toneel, zoals het op de officiële Vlaamse schouwburgen begrepen en behandeld wordt. Hoe is men ertoe gekomen, zal men zich afvragen, precies het tegenovergestelde te bereiken van wat men - zo hoop ik tenminste - wenste te bereiken? De zaak lijkt enigszins ingewikkeld, maar laat zich toch wel duidelijk door een rationele, proefondervindelijke en psychologische ontleding oplossen. De Belgische regering heeft het, naar alle waarschijnlijkheid, in den beginne toch wel goed willen menen met de Vlaamse dramatische toneelkunst. Zij is alleen maar zeer onbehendig en zeer onwetend geweest in haar goede bedoelingen, en heeft daardoor, in plaats van goed, ontzaglijk veel kwaad gesticht. Dat kwaad zou nog niet eens zo erg geworden zijn, had men bijtijds maar willen inzien dat men de verkeerde weg was ingeslagen; maar dit heeft men niet gewild, en daardoor zijn wantoestanden in 't leven geroepen, die de Vlaamse dramatische toneelkunst eenvoudig de doodsknak hebben gegeven. De Belgische regering is, o wee! op het rampzalig idee gekomen, officiële prijzen en premies uit te loven voor de beste toneelstukken, en prachtige jaarlijkse subsidies toe te kennen aan de officiële schouwburgdirecteuren, die bedoelde ‘beste’ stukken zouden opvoeren. Dát was 't verkeerd beginsel. Het overige zou maar al te spoedig en onfeilbaar-logisch volgen. Om die prijzen en premies te besteden moesten natuurlijk toneelcommissies gevormd worden. Door wie werden ze benoemd en wie zetelde er in? Mannen van 't vak? dramati- | |
[pagina 52]
| |
sche schrijvers? bekwame toneel-critici? Wel neen. Men gaf zich lang zoveel moeite niet! Zij werden maar op goed geluk af ambtshalve benoemd uit of door een ministerie-afdeling. De keus was dan ook meestal ellendig. Van de tien waren er meer dan de helft totaal onbevoegden, en onder de zogezegd ‘bevoegden’ waren tenminste negentig percent toneelknullen, vastgegroeid in ouderwetse begrippen, mannen van achteruitgang, blind, doof en stom, dood voor iedere nieuwe en frisse uiting van het dramatische kunstleven. De gevolgen bleven niet uit. Over het gehele Vlaamse toneel was 't dadelijk een invasie van de aller-akeligste draken. Moord, brandstichting en bloed op 't toneel, de laffe verrader eerst zegevierend, de onschuld vervolgd en belasterd in beken van tranen, tandengeknars en wanhoopgegil, en tenslotte de goede moraal: de deugd beloond en de misdaad gestraft, onder daverende toejuichingen van 't publiek. Waarheid op 't toneel, waarheid van leven, waarheid van taal, waarheid van karakter-ontleding en van toestanden, kon noch mocht er geduld worden. Alles moest even conventioneel en vals zijn. Een boer b.v. een ware boer in taal en zeden was, en ís er tot nog toe, niet denkelijk. Er moest onvermijdelijk een romantisch-retorische pop van gemaakt worden, en nooit hebben de Vlaamse toneelschrijvers, ook niet de jongere modernen, op een paar uitzonderingen na, zich geheel van dat wanbegrip los kunnen maken. Enkele dagen geleden las ik nog in een toneelblaadje dat dan toch nieuw en vooruitstrevend in zijn opvattingen heet te zijn, ‘dat het toneel het conservatorium der taal moest wezen en alle gewestspraak er streng diende geweerd te worden.’ Nog daargelaten deze bekrompen opvatting van de betekenis der dramatische kunst, vraag ik mij af van welke taal het Vlaams toneel dan toch het conservatorium zou moeten worden? Wellicht van de in-valse, in-leugenachtige, door geen mens in België gesproken woordenboek- en stadhuistaal, die de romantische toneelpoppen er in Vlaanderen sinds onheuglijke tijden op nahouden! Men bleef dus voortgaan in de oude richting. Het heette moralizerend inwerken op de geest van de menigte. En voor de blijde zijde van het leven had men heerlijke kluchtspelen, o | |
[pagina 53]
| |
zo fijn en zo geestig, die 't volk deden lachen, lachen... tot het niet meer kon. De allergrofste ploerterijen, de allerlogste kermisgrappen waren te lomp noch te zwaar, om door het sterk gestel en taai geduld van dat onwetend oer-publiek verorberd en verwerkt te worden. Men proestlachte zoals men snik-huilde; de zakdoeken, eerst geweekt door melodramatische tranen, werden daarna door de van dolle pret kittelende lachtanden aan stukken gebeten. Hoe kon het anders of de arme, zo schraal betaalde, dramatische Vlaamse auteurtjes zouden in die zin maar voortwerken om de concurrentie vol te houden tegen de melodramatische Franse en Duitse drakenwinkel, die meer en meer dreigde in vertalingsvorm de Vlaamse toneelmarkt te overstelpen?Ga naar voetnoot1 Eerst en vooral toch moest men de Staatspremie, en, zo mogelijk, de driejaarlijkse prijs van drieduizend frank zien te krijgen. Een niet-gepremied stuk wordt zogoed als stelselmatig door de schouwburgdirecties geweigerd, want, - en dat is wel een monument van toneel-ploerterij, de schouwburgdirecteur eist van de auteur de helft van de officiële premie voor het opvoeren van zijn werk.
Het Vlaams toneel werd dus al van in 't begin van zijn officieel ontstaan in een afgrond geslingerd, waaruit het nooit meer is opgekomen. Dat wat in de geest van de regering moest zijn een middel tot verheffing en veredeling van de volksaard, werd terstond, als onvermijdelijk gevolg van een geheel verkeerd uitgangspunt, | |
[pagina 54]
| |
een werktuig tot de verlaging van het volk, een schaamteloze exploitatie van 's volks laagste instincten, en meteen de ondergang van de Vlaams-nationale, dramatische kunst. Een ander gevolg van die ellendige toestand is, dat het Vlaams toneelpubliek, door jaren en jaren draken-kost gevoed, van geen echt kunstwerk meer genieten kan. De officiële Vlaamse schouwburgen hebben nu hun publiek precies zoals ze 't zich gevormd hebben, en als het soms een enkele keer gebeurt dat, bij o zo zeldzame uitzondering, een stuk van werkelijk artistieke waarde ten tonele wordt gebracht, dan zit dat publiek verbouwereerd en verbaasd te kijken, niet voelend, niet begrijpend, niet in staat, door zijn totaal gebrek aan artistieke opleiding, het ware kunstwerk te genieten. Herhaaldelijk is dit in de laatste tijd heel duidelijk gebleken. De moderne ideeën over dramatische kunstopvatting zijn toch ook, op den duur, zelfs tot in de gesloten tabernakels van de officiële Vlaamse schouwburgen enigszins doorgedrongen, en enkele directeuren, door het voortdurend erop loshameren van sommige couranten eindelijk bewogen, hebben geprobeerd enkele van de moderne dramatische meesterwerken vóór het Vlaamse voetlicht te brengen. De uitslag is aller-erbarmelijkst geweest. Het publiek, gedegouteerd, kwam naar de schouwburg niet meer. Machtig aangrijpende stukken, als Voerman Henschel, konden b.v. in Gent nog geen halve zaal lokken, en moesten dan ook na een paar mislukte opvoeringen van het affiche verdwijnen. Het zal dan ook wel geen grote verwondering wekken wanneer ik de verzekering geef, dat, op de Vlaamse schouwburgen in België, door de betere, ontwikkelde en intellectuele klasse, met de diepste en volkomen verdiende minachting wordt neergezien. ‘Het Vlaams theater!... dat is goed voor knechten en voor keukenmeiden,’ hoort men telkens geringschattend zeggen; en 't is toch een ongepermitteerd schandaal, dat men, door de schuld van een totaal-onbevoegde overheid, zulke dingen moet horen zonder ze met grond te kunnen weerleggen, terwijl het Vlaams toneel toch feitelijk door die misselijke overheid gesticht is en bezoldigd wordt om vooral de maatschappelijk-ondergeschikten tot een hoger en edeler peil van kunstbesef op te leiden. En daarom zeg en | |
[pagina 55]
| |
herhaal ik nog eens met verontwaardigde nadruk dat ons officieel Vlaams toneel een der geduchtste vijanden van het Vlaamse volk en van het Vlaamse leven is. De schouwburg-directeuren, die nu en dan nogal eens heftig onder handen worden genomen, dragen m.i. maar de halve schuld. Dat zijn toch in de eerste plaats exploitanten, mannen van zaken, die vooraf en vooral hun financiële belangen behartigen, en even goed hotel- of kroeghouders, winkeliers of handelsreizigers hadden kunnen worden: de grote, zware, schandelijke schuld drukt op de lamme regering, die zulke wantoestanden heeft geschapen en ze, tegen beter weten in, door geldelijke en immorele steun in 't leven houdt. Men zou zich op den duur wel mogen afvragen of de Staat er soms belang bij heeft het Vlaams gedeelte van ons volk in de stomste onwetendheid en de meest vernederende ondergeschiktheid te houden. Of is het enkel allerdiepste onverschilligheid, aller-volkomenste geringschatting en minachting van het Vlaamse volk? Mij verbaast het, haast telkens wanneer ik in een officiële Vlaamse schouwburg een opvoering bijwoon, dat er niet gefloten, gestampvoet en gebruld wordt, tot het gezakte scherm aan de publieke verontwaardiging het weerzinwekkend schouwspel van de vertoonde ploerterijen verbergt.Ga naar voetnoot1
Eén lichtpunt is er, zwak nog, maar met de dag helderder en sterker wordend, in de doodsslaap van onze nationale, dramatische kunst: het werken en streven van enkele niet-officiële toneelmaatschappijen. Er zijn er onder - in Gent voornamelijk - die met hun beperkte en soms zwakke materiële middelen aandurven wat geen enkele sterk bezoldigde officiële schouwburg aandurft: ware kunstwerken, zorgvuldig ingestudeerd, voor een eenvoudig, onvervalst, langzamerhand tot echte, gezonde kunst opgeleid publiek van meestal ontwikkelde werklieden en kleine burgers. | |
[pagina 56]
| |
In de allereerste plaats dienen genoemd en hoog gewaardeerd de kranige maatschappijen Van Crombrugghe's-genootschap en Multatuli's-kring, beide van Gent, waarvan de eerste o.a. durfde geven Heyermans' Ghetto en Op hoop van Zegen, en de tweede Hauptmanns Weber, Buysses Gezin Van Paemel, Driekoningenavond en Landverhuizers; en verder Electra van Perez Galdos, De Grootste Zonde van Otto Ernst, en meer andere deugdelijke stukken. Groot was telkens het succes voor dat geheel apart, in talrijke scharen opgekomen publiek, dat al sinds jaren walgde van de bloedige draken der officiële melo-dramatiek. Het gaf warm zijn instemming en ingenomenheid te kennen, en zeer kenschetsend als trapsgewijze verandering in de ellendige, bestaande toestanden, is ook de bijval die deze amateurs-tonelisten buiten Gent met voornoemde stukken behaalden. In de jongste toneelwedstrijd te Oostende, die de ganse winter geduurd heeft, en waar talrijke maatschappijen deel aan namen, werd de eerste prijs van zeshonderd frank behaald door het Van Crombrugghe's-genootschap met Op Hoop van Zegen, en de tweede prijs van vierhonderd frank door de Multatuli's-kring met Het gezin Van Paemel, terwijl al de andere genootschappen, die met verouderde of drakerige stukken voor de dag kwamen, door de toch nog vrij conservatieve amateurs-jury-leden achteraan werden gesteld. Van die en enkele andere maatschappijen, buiten alle prijs-en-premie-stelsel-om, mag en kan men de herleving van 't zo diep gedaalde Vlaams toneel verwachten. Zij willen, en zij hebben getoond te kunnen wat zij willen. Hun haat en minachting tegen 't bestaande officieel geknoei zijn diep en grondig ingeworteld, en ieder van hun pogingen is als een zweepslag naar voren tot het doel dat zij bereiken willen: Echte Nederlandse en uitheemse dramatische kunstgewrochten tot werkelijke ontwikkeling en verheffing van hun volk ten tonele brengen. |
|