kamer daarnaast, een geluid opgaat, iets zó verschrikkelijks, dat mijn laatste haren, als 't nog mogelijk is, ervan te berge rijzen. Het is de vrouw nu, die aan de man voorleest! Maar zijn stem is zoet gekweel vergeleken bij de hare. Waar haalt ze 't vandaan? Hoe is zo iets mogelijk? Waarom verbiedt hij dat niet? Waarom schaamt hij zich niet? Is dat niet strafbaar volgens de Wet?
Dat duurt zo, elke avond, een vol uur, van halfelf tot halftwaalf. Dan is het uit; dan hoor je niets meer. Ik veronderstel dat beiden, man en vrouw, zó op zijn, zij van 't gruwel-klanken uiten, hij van ernaar te luisteren, dat zij machteloos, als dood, naast elkaar te bed liggen.
Gisteren, echter, hoorde ik niets meer; en vanavond ook niet. Wat zou er gebeurd zijn? Ik ben naar beneden gegaan om het aan de directeur te vragen.
- Vertrokken! zei hij met een stille glimlach, alsof hij wel voelde waarom ik dat vroeg.
Ik kwam terug op mijn kamer en zat daar even, doelloos, als naar iets wachtend.
Zal ik het durven bekennen?... Ik mis hen; ik mis hun gruwelijke neus-en-buikklanken! Zij waren mij, onbewust, een ziekelijke behoefte, een soort ondeugd geworden!
Het is toch wel afschuwelijk: een echte aberratie van mij; een obsessie; een geval van morele verwording!