Fèz
Een smal, lijnrecht kanaaltje, belijnd met dunne populieren; een fonkelwit gebouw met een fabrieksschoorsteen ernaast; dit alles in een vlakke, groene wei zoals men ze in Holland ziet, zo is de eerste indruk van het toverachtige Fèz, wanneer men er per auto uit de richting van Meknès aankomt. Groter desillusie en teleurstelling zijn niet denkbaar. Is men daarvoor zo verre gereisd! Dat kanaaltje van niemendal; die dunne rechte boompjes; dat banaal-witte stationsgebouw, waarvoor een klein locomotiefje amechtig staat te puffen, is dát Fèz, de nobele, heilige stad, de grootste en belangrijkste van heel Marokko? Men heeft het gevoel of men bedot is; men zou rechtsomkeert willen maken!
Een bocht van de weg; een mooie poort in de ruige vestingmuur en terstond een gewirwar van smalle, sterk stijgende en kronkelende straatjes, waar de auto nauwelijks doorheen kan. Een heel klein pleintje meteen paar bomen en op dat pleintje, onder een boogpoort, de ingang van het hotel! Een bediende met wit schort en rode fez treedt dadelijk naar voren.
- Is het hier Djamaï Palace? vraag ik, vrij lusteloos.
- Neen, meneer, het is hier Hôtel de France.
Ik keer mij tot mijn dames om. Onze chauffeur heeft zich vergist. Wij hebben heel de dag geáutood. Zullen wij nu maar uitstappen, te voet naar het ander hotel gaan en de auto met bagage laten volgen?
De bruine man met rode fez schiet in een lach.
- Te voet, meneer! Acht kilometer!
Wij denken dat hij ons voor de gek wil houden. Maar hij meent het heel ernstig; hij herhaalt het met nadruk. Hij voegt erbij dat wij alleen nooit de weg zullen vinden en stelt voor ons erheen te begeleiden.