Meknès
Meknès is de glorieuze stad van de geweldige oude vestingmuren en de prachtige gouden poorten waarvan de bogen zich openen op het hemelsblauw. Het zijn er aldoor taferelen die aan toneeldecors doen denken. Het is het decor van Aïda; het is het decor van Salammbó. Het zou mij niet verwonderen als de regisseurs dáár hun inspiratie gezocht en gevonden hadden. Die indruk dringt zich vooral zeer sterk op, wanneer men Meknès ziet van de heuvel die er achter ligt, 's avonds, onder maneschijn. De ganse, breed-uitgestrekte stad lijkt dan als van doorschijnend ivoor gespikkeld met de glinsterende topazen van de elektrische lichten. Het is als een droom. Het is van een irreële schoonheid. Men denkt aan een uitgestorven stad, aan een reusachtig graf, waaromheen te allen kante waskaarsen branden. Geen klank stijgt eruit op; alleen een