Azrou
Azrou, het wereldvermaarde cederwoud! Azrou, vrijwel het uiterste plekje in Midden-Atlas, waar de Europeeër, de ‘Roumi’ zich in betrekkelijke veiligheid kan wagen... tot vijf uur in de namiddag, op welk ogenblik de weg, op last van de militaire autoriteit, met prikkeldraad versperd en voor alle verkeer wordt afgesloten. Men is daar op de grens van de ‘tribus dissidentes’, de nog half wilde stammen die niet de heerschappij van de Sultan en nog minder die van de Franse Republiek erkennen. In die buurt hebben de moorden en aanrandingen plaatsgehad waarvan men overvloedig in de bladen heeft gelezen!
Een attractie! Een onweerstaanbare, ietwat griezelige attractie van het onbekend, mysterieus gevaar! Vooral de dames voelen zich machtig aangetrokken. Zij zijn in het geheel niet bang; zij zien alleen het avontuurlijke, het romantische! De weg, door de eindeloze vlakten van Meknès, is lang en eenzaam. Slechts af en toe een Arabier op zijn ezel, donkerbruin gezicht met zwarte baard onder de grijze boernoes, als van een profeet der oude tijden. Hij kijkt ons nauwelijks in onze auto aan. Zijn nobel silhouet komt uit de einder, gaat naar de einder, als in een sprookje.
Daar rijzen de bergen! Zij komen naar ons toe, de machtige reuzen. De weg wordt kronkelend en steil, de motor hijgt, een diepe kloof sluit zich als 't ware om ons dicht. Geen mens, geen dier, geen woning meer: de totale, absolute eenzaamheid!
Ik kijk mijn dames aan. Een zachte glimlach streelt hun frisse wangen en hun ogen blinken. Zij genieten! Zal nu het avontuur plaatshebben? Zal zich hier het griezelig-aantrekkelijk mysterie openbaren? Wij stijgen! Wij stijgen! Het wordt