van de horizont, iets als een opstapeling van glinsterwitte en blauwe wolken, een eindeloze, vage streep van geschakeerde wolken onder de immense, hardblauwe hemelkoepel.
Ik keer mij om naar de chauffeur:
- Is dat Marrakech?
- Ja. U ziet reeds duidelijk de Koutoubia-toren!
- Maar achter de toren... die wit-en-blauwe wolken?
De chauffeur glimlacht:
- Dat zijn de bergen en de sneeuwtoppen van de Atlas-keten!
- En daar, op de voorgrond, dat uitgestrekt woud?
- De ‘palmeraie’, het palmenbos van Marrakech!
Wij naderen... De slanke palmenbomen, donkergroen gekuifd met uitgekarteld, sierlijk wuivend blad, verrijzen hoog langs beide zijden van de roodachtige weg. Hier en daar, in de schaduw, een nietig huisje, of een kleine, hout-en-strooien loods, of een half-verbrokkelde omheiningsmuur. En dan eensklaps, zonder overgang, om een bocht, een boulevard beplant met bomen en aan beide kanten lange rijen moderne huizen, grijsachtig-wit, banaal, met cafés en winkels: de Europese stad van Marrakech!
Teleurgesteld snellen wij er in een stofwolk doorheen. Wij komen vóór een hoge muur met prachtige, Moorse ingangpoort; en meteen zijn wij in 't echte, in het historische, in het nog half wilde, Arabisch Marrakech!
Er is veel gepraat en geschreven en bijna gekibbeld over de kleur van Marrakech. Ieder reiziger neemt aan of geeft toe dat Rabat en Casablanca schel-blank zijn; en Fez en Meknès vaalgrijs; maar over Marrakech zijn de meningen zeer verdeeld. De broeders Tharaud, als ik mij niet vergis, spreken van Marrakech-la-Rouge; andere schrijvers of schilders hebben het over Marrakech-la-Fauve; en in een boekje, uitgegeven en verspreid door het ‘Syndicat d'initiative et de Tourisme de Marrakech’ lees ik van Marrakech-couleur noisette. Dit benadert m.i. het dichtst de werkelijkheid. Rood kan ik het volstrekt niet zien. Fauve (vaalbruin) misschien; maar ‘couleur noisette’, ja, ik begrijp dat men het zo ziet of, liever nog, zo voelt. Ik ken echter geen stad ter wereld, waarvan de kleur zo veranderlijk is, al naar gelang van