type zijn ze ook herkenbaar aan hun boernoes, die van zwarte wol is met een rood vierkant laag in de rug. Dit is een trots symbool. Het herinnert aan hun zege op de Portugezen, die zij destijds, met een trap... onder de rug, uit hun land verjoegen!
Het dreunt van lawaai en van drukte op die markt en wij worden er zó omzwermd door taai-volhardende, jonge en oude bedelaars, dat wij het al spoedig moeten opgeven en onze toevlucht nemen tot het uniek hotelletje van de kleine plaats, waar wij ook van plan zijn te lunchen. Hier worden wij echter omzwermd door een andere soort parasieten, die wij nog meer moeite hebben van ons af te weren: met name de schoenpoetsers! Men vraagt zich af wat er wel mag te schoenen-poetsen zijn in een oord waar geen schoenen aan de voet worden gedragen, tenzij door de zeer enkele Europeeërs die er wonen of er toevallig als toeristen passeren. Vóór de ingang van 't hotelletje tel ik niet minder dan zeven van die jonge knapen, die onder elkaar schreeuwen en vechten om onze schoenen, die niet gepoetst hoeven te worden, toch maar te mogen poetsen. Ik offer eindelijk, om ervan af te zijn, gedwee mijn voeten op. Maar dan ben ik eerst recht gevangen. Terwijl een van de zeven met bedrijvigheid mijn net-gepoetste schoenen nog eens overpoetst, omringen de zes anderen mij met uitgestrekte handen en de schooierskreten klinken om mijn oren:
- Bakschisch, monsieur! Penny monsieur! Des sous, monsieur!
't Is om er dol van te worden. Mijn dames, die reeds aan tafel op mij zitten te wachten, laten mij waarschuwen dat wij geen tijd mogen verliezen om nog vóór de nacht in Marrakech te komen. Ik roep tenslotte de hôtelier ter hulp, die met dreigementen en gevloek de schooiers van mij afweert.
Marokko is een prachtig land vol wondere verrassingen; maar zijn ontelbare bedelaars, die als klitten aan de vreemdelingen hangen, zijn er een echte ramp, een ware pest.