De gevangenen
Vóór de gesloten poort van de stadsgevangenis staat een cherifijns soldaat op schildwacht: witte tulband, rode tuniek, blauwe broek, mooi genoeg om op een expositie te vertonen. Af en toe maakt hij enkele passen heen en weer, 't geweer over de schouder.
Daar gaat de zware poort van de gevangenis open en de gevangenen komen te voorschijn. Een veertigtal mannen, allen in grauwe lompen, met schoppen, bijlen, haken en dergelijke in de hand. Een gewapend cherifijns soldaat vergezelt hen en de zware poort wordt weer gesloten.
Zij komen op de boulevard en volgen, hem tot aan de zee. Geen mens die ook maar enigszins nieuwsgierig naar hen kijkt. Zij vallen in 't geheel niet op; er is geen smart of droefheid op hun aangezicht; en ware 't niet van de gewapende soldaat die met hen meeloopt, men zou denken: een doodgewone ploeg van Arabische arbeiders!
Zij komen aan het strand. Er ligt daar een rommel van allerlei en die moeten zij wat opruimen. Meer dan bedaard vallen zij aan 't werk en de soldaat gaat er rustig bij neerzitten. Zijn dat werkelijk misdadigers, die streng moeten bewaakt worden? Er loopt daar anders geen mens. Hoelang zou het duren om de soldaat te ontwapenen, hem onschadelijk te maken en dan in vrijheid de ‘Bled’ in te vluchten? - Zij denken er niet aan. Zij knutselen zo wat, zo weinig en zo langzaam mogelijk; zij kijken naar de lucht; zij maken een praatje, op hun gereedschap geleund; en, als de soldaat oordeelt dat het lang genoeg geduurd heeft, volgen zij hem gedwee, zoals zij gekomen zijn.
Daar kuieren zij weer langs de boulevard, door niemand aangekeken. Men krijgt de indruk dat zij in-gemoedelijk,