Arabische metselaars
Het is mij niet mogelijk een Arabische metselaar au sérieux te nemen. Een metselaar in witte boernoes en rood-of-zwart-of-witte tulband, hoe kan dat! 't Is een vermomming! 't Is toneel! 't Is niet echt!
Er zijn er daar niet minder dan een achttal bezig, vlak naast ons hotel, aan het optrekken van een terrasje. Het is er een gepraat van gutturale klanken, en een gelach, en een gescherts, en slechts bij tussenpozen hoort men af en toe het fijn geklikklak van een truweel die een brok steen vastmetselt. Nu en dan zelfs wordt het werk helemaal stil gelegd en zij gaan er in de zon bij liggen of zitten; en men krijgt de indruk dat de arbeid slechts als tijdverdrijf en uitspanning en het praten en het lachen als werkelijke arbeid wordt bedoeld.
Dat alles voor het optrekken van een doodeenvoudig terrasje! Ik vraag mij af: hoe komen zij ooit klaar met het opbouwen van een huis? Hoeveel weken, maanden, jaren? En toch; die huizen staan er, met duizenden en duizenden; en ook die sierlijke Moorse poorten, en die verrukkelijke fonteinen, en die prachtige moskeeën, en de slanke minaretten met hun zo mooie, geglazuurde, groene en blauwe en gele tegels! Het waren toch ook mannen met voor de arbeid zo onpraktische lange witte boernoessen en tulbanden die destijds deze wonderen van bouwkunst schiepen; en ik begrijp dat de grote schepper hier de tijd is: de Tijd, die voor dat volk geen waarde heeft; de Tijd, die altijd wachten kan, tot fantasie, of lust, of inspiratie de ambachtsman en de artiest aan 't werk doen gaan.