tijde handel; Salé leefde bijna uitsluitend van zeeroverij. De Arabische bevolking van Rabat zou men als weinig interessant kunnen kenschetsen. Die van Salé grijpt je dadelijk machtig aan. Wat 'n types! Dezelfde nog zoals men ze ziet van moordenaars en gekruisigden op de schilderstukken van de oude meesters! Dáár zijn de modellen vandaan gekomen! Die dáár, met zijn sombere ogen en beenderig-hard gezicht, is vereeuwigd op een of ander religieus doek van Rubens, in deze of gene kathedraal! En die andere, waar komt die vandaan? Hij heeft een roze gezicht, lichte ogen en blonde wenkbrauwen. Is dat ook een Arabier of een vermomde noorderling? Men staart hem met verbazing aan, zoals hij detoneert tussen al die harde, bronsbruine koppen; en eerst na overdenking beseft men dat het een afstammeling moet zijn van de gevangenen die de middeleeuwse zeeschuimers van hun rooftochten als slaven meebrachten.
Rabat haatte Salé en Salé verachtte Rabat! Nu nog, aan beide oevers van de Bou Regreg, gapen tussen de kantelen van de oude vestingmuren, de muilen van de kanonnen waarmee zij elkaar beschoten; en de enorm-uitgestrekte, thans verlaten en verwaarloosde kerkhoven, die met hun dicht opeengedrongen, afgebrokkelde zerken tot aan, en haast tot in de zee neerdalen, getuigen van het overweldigend aantal slachtoffers die aldaar gevallen zijn.
Nu grijnst Salé, waar slechts enkele jaren her nog geen Europeaan een voet mocht zetten, in zijn grimmige gedwongen rust; en Rabat wordt een grote, moderne witte stad, met hotels, koffiehuizen, cinema's en luxewinkels. Wat echter blijft zoals het was, dat zijn de oude, magnifieke monumenten. O! die forteres en die tuin der Oudaya's, dicht bij de aldoor bruisende zee, als een bestendige dreiging vlak in 't gezicht van het gehate Salé aan de overzijde van de rivier! De minaret van een moskee slankt er gracieus ten blauwen hemel op en daaronder, op de bruine kantelen, daar waar vroeger de muilen van de kanonnen gaapten en de afgehakte hoofden van de vijanden ten toon werden gesteld, houden nu de talrijke ooievaars hun rustige wacht. Wat een zachte vrede geven zij aan 't oord van zoveel woestheid! Peizend staan ze bij hun nest, als in diepe mijmeringen verzonken. 't Is of zij aldoor