kleine handtrommeltjes, getooid met blauwe en witte tekeningen, gelijkend op grote klossen, werden vaster, geregelder, zwaarder geslagen. De violen, die op hun kop stonden, begonnen te klagen, de fluiten zeurend mee te trillen, te piepen en de grote Arabier ontwaakte uit zijn verre stille droom en een zachte glimlach zweefde langzaam over zijn streng-peinzend gelaat. Wilder werd het ritme, vaster nog; en de trommels bonsden nu hard en onstuimig, de violen kreten, schreiden en de fluiten gilden triomfantelijk.
Een oude man, die stil in een hoekje had geslapen, zijn edel masker als van ivoor tegen de witte muur, opende wijd de grote ogen. Hij boog over zijn gekruiste armen heen en ook hem zweemde een verraste glimlach over het gelaat; en eensklaps lachte hij hardop, klapte in zijn handen en al de anderen die op hun kussens zo stil om het orkest hadden gezeten, ontwaakten insgelijks, doofden hun pijpen en begonnen ook in de handen te klappen; en muziek verrees uit hun midden, als zwevend uit een eeuwig deinende, kolkende zee. De grote, witte Arabier keek met verrukking, sloeg luider op de tafel. De oude man met het ivoren gelaat lachte nog harder en alles daverde ritmisch verrukt om ons heen. Toen smolt de muziek weg, het ritme brak, de gezichten verstarden langzaam, en daar opeens een stem, een hoge, schrille stem, die zich klagend verhief, als van een wilde watervogel, treurend om de vallende nacht. De stem zong en zong, rees hoger en hoger. Het was alsof de grote vogel opwaarts wiekte, aldoor maar hoger de wolken in, terwijl zij allen starend luisterden. Af en toe roffelde stil-dof een trom; zachtjes kreunde even de viool en de fluit scheen vanuit het verre verschiet even mee te klagen.
Toen eensklaps zweeg de stem; de stilte viel en als uit een droom ontwaakt, ontgoocheld, verdwaasd staarden wij elkander aan, strak vragend, als verlegen. De grote Arabier in zijn blanke boernoes rees op, schoof ruw de houten tafel voor zich weg en fier, trots, onverschillig schreed hij de kamer uit. Machinaal volgden wij zijn hoge gestalte langs de donkere smalle trap en het was alsof met zijn grote, stille figuur de ziel