Van Sevilla naar Algeciras
‘La route d'Artois en Flandre est longue, triste et solitaire’. Zo schrijft ergens Alfred de Vigny, als ik mij niet vergis in het begin van zijn verhaal ‘Cinq Mars’ uit ‘Servitude et Grandeurs Militaires’. Hetzelfde zou ik haast van de weg Sevilla-Algeciras willen zeggen.
Onze auto rijdt nu al uren door een eindeloze uitgestrektheid, heuvel op heuvel af en wij zien slechts de eentonige groenheid van een land zonder bomen, met hier en daar een krottig huisje, dat er als een eiland in de zee verloren ligt. Is dat nu het romantisch Andalusië, waarover wij zoveel gelezen en waarmee wij in onze jeugd zoveel gedweept hebben? Moesten hier niet de Carmens in gele rok en zwart-kanten mantille rondlopen? En de hartstochtelijke don José's en Escamillo's, die op leven en dood om Carmen vochten? Wat wij zien zijn echter zeer gewone vrouwen in banale klederdracht en meestal nogal dikke mannen met Baskische muts, zoals men ze in 't zuidwesten van Frankrijk ziet. En verder ezeldrijvers en gendarmen met hun typische ‘bicornes’, de enigen die min of meer aan Bizets vermaarde opera doen denken. Waarom al die gendarmen langs die dood-eenzame en verlaten wegen? Men begrijpt er het nut niet van. Men begrijpt alleen dat men zich in een sterk militaristisch land bevindt, dat meer dan eens