Tussen Madrid en Córdoba
Naakte, rode uitgestrektheden, met hier en daar een eucalyptus, of een groepje eucalyptussen dicht bij elkaar, die met hun aan flarden hangende schors altijd de indruk maken of zij bezig zijn zich ‘en famille’ uit te kleden, zo ziet het landschap eruit, waar de Andalusië-express nu doorheen raast. Af en toe slechts een woning, ofwel fonkelnieuw wit-en-rood, ofwel grauw en vervallen; en dan ineens een enorme fabriek, pas uit de grond verrezen, met wijde loodsen en hoge schoorstenen, getuigend van de overal voelbare economische en industriële vooruitgang van het land. Spanje is door en na de oorlog rijk geworden. Het sliep en is ontwaakt. Het wordt een internationale kracht die meetelt. Wat nog niet meetelt, wat nog gebleven is zoals het was, dat is de Mancha, het land van Don Quijote, waar wij nu weldra doorheen stomen. Hier is de grond, zo mogelijk, nog dorder en roder en de kleine, sneeuwwitte stadjes of dorpjes liggen er in verspreid als hoopjes op elkaar gegooide schelblanke keien, zonder een boompje, zonder een struikje, met, als enige afwisseling, de verrassende windmolens op de hoogste kammen, dezelfde