De straatmuzikanten
Zij stonden daar met hun drieën op het trottoir. Alle drie blind, met hun gitaar en wij moesten even naar hen kijken. De één had een rond, rozig gelaat, en onder zijn oogleden zag men het rood van de ledige kassen; hij speelde met animo! De tweede had een opalen oog en het andere halfgesloten; maar de derde maakte de diepste indruk. Hij was in een zware zwarte cape gehuld; hij boog het hoofd over zijn instrument en zijn vaalbleek gelaat was zo gegroefd met smart en bitterheid dat zijn blindheid bijna een kreet werd van ellende en vertwijfeling. Aldoor maar boog hij over zijn gitaar zonder het hoofd op te heffen, somber in zijn zwarte hoed en zwarte mantel en de schaduw van zijn ongeschoren kin! Ik dacht dat hij opeens zijn gitaar neer zou werpen en met een vloek erop zou trappen, de hemel tergend om zijn blindheid! Onnozel stond het publiek er omheen te staren, aangetrokken door de klanken van de welbekende melodie; en toen opeens veranderden zij van ritme en hoorde ik hen tot mijn verwondering