Een zondag te Madrid
Wij waren reeds enige dagen te Madrid, en toch hadden wij nog geen vaste indruk gekregen van de bewoners van die stad. In de buurten waar de grote hotels zijn, schijnt immer een toeristenatmosfeer te heersen; ook kan men de rijken en de burgerij nooit werkelijk het volk noemen; de z.g. beschaving, handel enz., het in contact komen met anderen van geest, het lezen van andere mentaliteiten, dit alles verzwakt de oerkern van een volk; en om het ware volk te aanschouwen, dit even vluchtig te bezien is geen betere plaats dan de openbare markt. Wij trokken dus naar de Rastro en reeds spoedig werden wij door de dichte menigte omsloten, voortgestuwd, en als het ware opgenomen. Alles sprak Spaans om ons heen, alles dacht Spaans, riep Spaans. Het was er benauwd; met moeite baanden wij ons een weg, en toch werden wij nooit verdrongen, nooit bonsde er één hard en ruw tegen ons aan. Wij werden aangekeken, eenieder zag dat wij vreemdelingen waren, maar zij leken dit natuurlijk te vinden en nogal interessant. Nooit schenen zij de behoefte te hebben om ons tot zich te roepen, om ons te exploiteren. De oude mannen in hun donkere capes, gedrapeerd over de rechterschouder in zware plooien tot onder de kin, zagen ons ernstig aan, vanuit hun sombere oogkassen, het strakke gelaat diep gegroefd met grote lijnen. De meisjes en vrouwen in hun warme shawls gehuld, het mooie gebogen voorhoofd omschaduwd door het gitzwarte haar, flitsten even de rode lip-