ik.
- On... ongelueflijk, meniere, antwoordde Gaston met overtuiging.
- Hè-je genoeg t' eten en te drijnken gekregen, Gaston?
- O, meniere,... ongeluefelijk!
Gaston draaide stil om de hoek, in de richting van de regionen waar de keuken was en wij slopen gedrukt en moedeloos naar bed.
De volgende ochtend, bij het ontbijt, bracht de hotelier ons de blijde tijding, dat de ‘plate-forme’ eindelijk aangekomen was.
Ik liet Gaston verwittigen, deelde hem het nieuws mee.
- Haaa... zei hij eerst, zonder meer. Toch was hij in de grond ook wel blij. Wij zagen een oprechte voldoening van lieverlede de eerste zweem van teleurstelling op zijn gezicht vervangen.
- Goe gesloapen, Gaston? vroeg de Schilder.
- On... ongeluefelijk, meniere.
- 'n Zacht bedde g'had?
Even keek Gaston de Schilder strak aan en bloosde als een meisje.
- Oo... meniere... murmelde hij en haastte zich weg.
De wagen werd uit de garage gehaald en, na geweldige inspanning en moeite, op de ‘plate-forme’ geduwd. De spoorboeddha kwam even kijken, maar zei geen woord. De werklui van het station, die een handje toestaken, werden heftig befooid. Zij schenen tamelijk tevreden.
Gaston, die nog even op de ‘plate-forme’ gewipt was, om een stuk gereedschap van onder de bank te halen, kwam met geconsterneerd gezicht naar mij toe.
- Wilde nou ne kier wa weten, meniere? In da kurt eindeken van de garage noar de stoassie hên we woarachtig were ne noagel opgepikt en hij zit deur de veurband, die huel-de-gans plat es!
Wij gingen kijken, en waarachtig... waarachtig... het wás zo! Tragisch keerde ik mij tot mijn vrienden om.
- Amigos, zo sprak ik, - je ziet het, wij mogen door Frankrijk niet meer rijden. Wij mogen niet meer, de goden willen 't