Het is een verrassing, een verrukking, en meteen toch ook een soort teleurstelling. Zijn we zoverre gekomen om hier dat ons zo welbekende landschap te vinden? Alleen de Filosoof is verrukt. Voor hem is het een openbaring. Maar de Schilder doet zenuwachtig; hij wil liever iets anders zien. Dat andere komt dan ook vrij spoedig. Een heuvelkam tekent zich liefelijk blauw-golvend af tegen de einder en weldra rijden wij door een drogere en ook kalere streek, tussen twee bermen, die begroeid zijn met schitterende veldbloemen en kleine heestertjes.
De lichte, roze weg deint op en neer en de zoemende wagen schijnt te wiegen, zo heerlijk zacht ligt overal de eindelooslange baan. Zo wiegt hij voort onder de warme zon alsof hij ons in slaap zou wiegen, tot plotseling iets ratelt of de weg opeens heel hard en stroef geworden was. Gaston en ik kijken samen met een identieke hoofdbeweging om en ik verneem Gastons alarmstem:
- Den achterband es plat, meniere!
Alweer!... Ik houd in, wij stappen uit de wagen, kijken naar de band en zien... een spijker!
Nummer twee! Hoeveel meer zullen wij er nog krijgen? Deze is niet de mooie, rechte, puntig-gladde, fonkelnieuwe, symbolische spijker, zoals hij zich voor 't eerst aan onze benauwd-geboeide ogen openbaarde in de kleine, primitieve garage te Mamers. Deze is de verwrongen, gekronkelde, afgeslepen en gesleten spijker van de eindeloze, Franse wegen. Hoeveel honderden karrewielen hebben over hem heen gereden; hoeveel paardenhoeven hebben hem vertrapt en over hem geschuurd; hoeveel autobanden hebben hem opgepikt en over de fijne, harde keitjes meegesleurd om ervan te maken wat hij thans geworden is: een soort van bramig kronkelmes dat snijdt en prikt en scheurt langs alle kanten. Onze mooie, nieuwe achterband is er deerlijk door gehavend; Gaston jammert en mijn rechterhand maakt een instinctmatige beweging naar de binnenzak van mijn jas, waarin mijn portefeuille zit. O, spijker, dure spijker, lelijke, versleten spijker, hadt ge nu nog geen kwaad genoeg gedaan in uw ellendig leven!! Wij hebben hem verre van ons weggesmeten, verre op de heuvelkam tussen de heesters en daar zal hij nu