open en de mijlpaal zegt niets. De Filosoof stapt jammerend uit de wagen en staart zoekend in het rond.
Daar komt een heertje aan, met een stokje in de hand en een strohoed op het hoofd.
- Vraag het hem! roept de Schilder naar de Filosoof.
De Filosoof keert zijn mistroostig gezicht naar ons om en antwoordt:
- Ça ne sert à rien; il n'est pas du pays!
Verbaasd kijkt de Schilder mij aan:
- Hoe kan hij dat weten, of die man niet van de streek is! Ja, dat vraag ik mij ook af.
- Hij wil niet, dát is het; hij wil de weg niet vragen, zucht de Schilder.
Ondertussen blijven wij maar doelloos wachten.
Op een hoek van de kruisweg staat een huisje. Achter een open raam zit een mannetje - een zadelmaker - te werken. Af en toe, onder het werken, kijkt hij over zijn bril naar ons op.
- Vraag het aan dat mannetje! roept de Schilder.
- Inutile, antwoordt de Filosoof; - ce bonhomme ne sait rien; il ne quitte jamais son établi.
Verdomd! hoe kan hij dat weten! gilt de Schilder verontwaardigd. En, met een wip, is hij uit de wagen en gaat zelf naar het mannetje toe. Terstond loopt de Filosoof van ons weg, alsof hij zich nu niets meer van de zaak wil aantrekken.
- Pardon, monsieur, la route de S. s'il vous plaît... begint de Schilder.
- Parfaitement, m'sieu, parfaitement, antwoordt het zadelmakertje met de grootste bereidwilligheid. En hij begint te ratelen, te ratelen, als dol.
De Schilder is van 't eerste ogenblik overdonderd. Hij begrijpt geen steek uit de verwarde en te overvloedige explicaties; met de ene hand wenkt hij de Filosoof ter hulp; met de andere wijst hij naar een van de wegen, waarop het zadelmakertje uit zijn raam springt, en op de weg komt staan en ook begint te wijzen, met wilde armbewegingen, zonder ook maar een ogenblik zijn dol geratel te staken. Langzaam en onwillig komt de Filosoof terug en mengt zich ook, blijkbaar met weerzin, in 't gesprek. Eindelijk zijn we klaar; Filosoof