De eerste spijker
De volgende ochtend, na een weldadige nachtrust, kwam ik in de zeer primitieve garage waar de auto gestald was om aan Gaston mede te delen hoe laat wij zouden vertrekken, toen ik daar Gaston aantrof in werkpak en in 't zweet zijns aanschijns, bezig met een band op te pompen. 't Reservewiel lag op de grond, de roze binnenband kronkelde luchtledig over de grond als een geopereerd ingewand, stukken gereedschap lagen alom te slingeren.
- Iets mis, Gaston? vroeg ik.
- Ne noagel, meniere, antwoordde Gaston met zijn mouw het zweet van zijn voorhoofd afvegend. - Kijk ne kier wa veur ne schirpen!
Ik nam de spijker in de hand en bekeek hem langdurig. Het was een pracht van een spijker. Niet al te lang, maar zo recht als een pijl en zo scherp als een naald. Hij was fonkelnieuw, mooi afgerond, met een platte kop die glom; en 't kwam mij voor dat het de spijker was, de machtige, de symbolische, de regeerder van de lange, schone Franse wegen. Hij scheen in zijn kille strakheid te willen zeggen: ‘wie gif ook zijt, wat gij ook doet, hoe sterk en vertrouwbaar uw wagen ook is, met mij zult gij af te rekenen hebben!’
- Gaston, zei ik, - bewaar hem goed, dat is een prachtige spijker. In Vlaanderen heb ik er nooit zulke gezien. Misschien zal hij ons geluk aanbrengen.
Het kwam mij voor alsof Gaston aan de waarde van mijn