De laatste rit
Adieu, Paris...! Adieu, de tout mon coeur! Ik vrees wel dat gij, ondanks de gunstige voorspellingen, nog niet zo spoedig van de aardbodem zult verdwijnen, en dan hoop ik maar, dat ik u nooit terug zal zien.
Mijn dames hebben mij voor 't laatst omhelsd, zij zijn in de kokerwinkels achtergebleven, en nu rijd ik gans alleen terug, naar mijn dierbare geboortestreek met haar doodshoofdwegen.
Het is minder ongezellig dan ik dacht, die eenzaamheid. Ik rook, ik fluit een deuntje, ik filosofeer halfluid in mezelf of praat met mijn enig lief motortje.
Op dat kranig, nooit vermoeide, nooit onwillig wezen, heeft zich nu al mijn vrije, onbestemde liefde saamgetrokken. Wat hebben wij elkaar goed leren kennen en wat zijn we onafscheidbare, trouwe vrienden geworden! Vroeger was er wel eens verschil van opinie, kon er wel soms iets haperen. 't Gebeurde dat ik dringend ‘ja’ zei, en dat hij halsstarrig, nijdig, venijnig, ‘neen’ bromde. Nu, nooit meer. Een wenk, en hij begrijpt mij. En daarom heb ik hem zo ínnig lief. Onder de eenkleurige grijze kap die hem bedekt, leeft, onzichtbaar en ontembaar, een vurige, trillende ziel. Vanmorgen, vóór 't vertrekken, heb ik hem gezegd: ‘in één adem, hoor, zonder naar iets te kijken, rijden wij naar huis’ en hij heeft dadelijk ‘ja’ gesnord, en rijdt, sinds uren reeds, onfaalbaar op het doel af.
Toch hebben wij, samen, even een emotie. Bij een zijweg