zijn villa staan, die villa, dat kasteel, dat paleis, waarvan men wonderen vertelt.
- Dáár, zeg ik, op goed geluk af, naar een chaletje, dat boven op een heuvel staat, wijzend.
Mijn dames zijn verontwaardigd, vinden mij een soort van heiligschenner. De geniale dichter bewoont immers een soort van aards paradijsje!
- Pardon, monsieur, vraagt een van mijn dames aan een man die juist langs komt, - pourriez-vous me dire où habite monsieur Rostand?
Goeie morgen, 't is of mijn dame Turks sprak; de man haalt zijn schouders op, begrijpt geen steek.
- Heus, het is zo, hoor maar, daar kraait een haan: Chantecler! herhaal ik ongestoord.
Mijn dames gunnen mij zelfs geen blik meer. Zij beschouwen mij als een láág wezen. Gelukkig komt ginds een oude cantonnier aan; die moet natuurlijk Frans kennen; en, zodra hij in 't bereik is, klinkt opnieuw de vraag:
- Pardon, monsieur, pourriez-vous me dire où habite monsieur Rostand?
- Là, zegt de man, omhoog naar het chaletje wijzend, precies zoals ik zelf gedaan had...
Ik heb mijn triomf met bedaardheid gevierd. Ik heb niet gepoogd mijn ontstelde dames onder mijn onbetwistbare superioriteit te vernederen. Met hen was ik het er eens over dat de woning van de opgeblazen poëet er uiterlijk niet bijzonder poëtisch uitzag: een vrij gewone Baskische villa, wit en roodbruin, als alle andere.
- Mais ce n'est pas beau! riepen mijn dames, op een toon van verwijt tot de oude cantonnier, alsof deze het beteren kon.
- C'est bien beau quand on est là-haut, verzekerde, kalmbewust, de man.
- Peut-on visiter la propriété? vroeg nog een van mijn dames.
- Oh, non, madame, antwoordde de man meelijdend-glimlachend het hoofd schuddend, als iemand zou doen aan wie een kind vraagt of het de hemel mag bezoeken.
Mijn lieve dames waren zeer, zeer, zéér teleurgesteld.