aan de rotsen hangen en in ieder herderinnetje dat haar ganzen of haar schapen wacht, ziet men een evenbeeld van de kleine Bernadette, die Onze Lieve Vrouw in 't grotje zag verschijnen.
Het is het land der mysterieuze grotten en der mirakuleuze bronnen. Hier is ‘le Mas d'Azil’, het wereldberoemd wonder: een dorpje als een schilderij, tegen de hoge groene berg; en dwars doorheen de berg een grot, elektrisch verlicht, die meteen openbare weg is, met in de schemerige diepte een bruisende stroom, die schuimend over rotsblokken en reuzengrote keien rolt.
De avond daalt. Het schouwspel wordt steeds schoner en aangrijpender. De herderskudden keren huiswaarts, in 't zacht geklingel van de belletjes; de trage, wijze ossenspannen schijnen als met goud omgoten en ginds verre, verre, o, zo hoog en verre, kronen zich de blanke hemelkruinen van de Pyreneeën met fonkelende diademen van oranje en roze en purper. Het is het uur van de heilige verschijningen. Een onuitsprekelijke vrede zweeft als een zegen over 't ganse, stille, langzaam in de duisternis wegdoezelende land. Niemand van ons spreekt meer. De wagen zelf is als verstomd en schuift onvoelbaar, in het zachte snorren van de motor, over de op en neer deinende weg.
Het wordt weldra te donker om nog verder zonder lichten door te rijden. Ik steek de ‘phares’ aan. Als twee helle zoeklichten schijnen zij, ver vóór ons uit, de wondere geheimen van de nacht te willen peilen.
Wat komt daar eensklaps, in dat klein, armoedig herdersgehuchtje, tussen de fantastisch-verlichte, lemen hutjes op ons aan? Zijn het de engelen, vijf, zes, zeven kleine engelen, door een grotere engel vergezeld? Zilverig worden hun roerloosuitgespreide vleugeltjes van onder door de ‘phares’ verlicht, terwijl hun engelenkopjes, evenals het hoofdje van de engelen-hoedster, onzichtbaar in 't grijsnevelige van de nacht versmelten.
Met een schok houd ik stil. Ik weet niet wat ik zie, noch of ik droom of waak. Maar heel kalm komen de engeltjes voorbij en zeggen iets, met vreemde, schrille stemmen.
Het is een kudde ganzen, met hun herderinnetje! Zij zwen-