auto, zacht-schommelend voortgetrokken, in een gangetje van drie per uur.
Ik stop.
- Monsieur, peut-on faire quelque chose pour vous? vraag ik de heer achter 't stuur.
- Hélas! non, monsieur, j'ai cassé mon embrayage, antwoordt hij met een gelaten glimlach, en groet beleefd mijn dames.
't Is als een lijkstoet, die voorbijtrekt. Op de achterbank van de auto liggen plaids, kleurige sluiers, mantels. Daar hebben dames in gezeten. Waar zijn ze heen? In welke kampong afgeladen, terwijl de heer, getrokken door twee ossen, ergens zijn wagen in veiligheid brengt?
Ik keer me tot mijn dames om. Zij zitten stil, met ernstige gezichten. Ja, ja, zo iets kan ons ook overkomen. Wie weet of we straks ook niet...
- Schei uit! roepen ze, griezelend; en kijken, vol angstige meewarigheid, de auto na.
Zacht-schommelend op zijn veren, daalt hij in zijn slakkegangetje de helling af. Toch moet de heer nog even remmen; anders loopt hij vanzelf in de hielen van de ossen. Wat 'n derisie: een auto te moeten remmen die door ossen voortgetrokken wordt!
Eventjes, als een schoolmeester die les geeft, heeft de langmagere Bask zich met zijn roede omgekeerd.
Hij schijnt een woord van diepe wijsheid uit te spreken, en de ossen, koppen naar elkander geneigd, hebben het blijkbaar begrepen.
De heer aan het stuur haalt filosofisch een sigaretje uit en steekt het op.