Fantasmagorie
Het is een ondankbare taak over sommige plaatsen te schrijven. Ze zijn zo onbeduidend, of lijken zoveel op andere, reeds bekende en beschreven plaatsen, dat het niet de moeite waard is eraan te beginnen. Maar er zijn er ook, zó indrukwekkend en zó mooi, dat men dadelijk voelt aan kracht te kort te zullen schieten om dat overweldigend schone of grootse weer te geven.
Tot de eerste reken ik Carcassonne, de vrij onbeduidende benedenstad. Tot de tweede ‘La Cité de Carcassonne’, de oude, Saraceense bovenstad, op ongeveer twintig minuten afstand daar vandaan gelegen.
‘La Cité de Carcassonne’ is als een levende fantasmagorie van op elkaar gestapelde wonderen. Nooit heeft de uitbundigste verbeelding van een fantasmagorist als Gustave Doré in zijn reuzenetsen die als nachtmerries aangrijpen, iets zó formidabels verzonnen. 't Zijn torens en torens, bogen en galerijen, schietgaten en kantelen, valbruggen en valhekken, muren en gewelven, de geweldigste orgie van als 't ware boven op elkaar gestapelde middeleeuwse forteres-gebouwen, die een mensenoog ooit heeft aanschouwd. Aigues-Mortes, het alom ommantelde en ommuurde en omtorende Aigues-Mortes lijkt iets uit een kinderbouwdoos, of een suikertaartje daarbij vergeleken!
Maar 't is niet te beschrijven. Het is té imposant en indrukwekkend groots! ‘La France n'a pas de bijou plus rare ni de plus merveilleux en tout son écrin’ schrijft Lintilhac; en de prentbriefkaarten, die men er ter plaatse koopt, dragen als onderschrift, de woorden van Nadaud:
‘Il ne faut pas mourir sans avoir vu Carcassonne’.