vuil, stoffig, de straten rijk belommerd door platanen. Het lijkt zó sterk op wat we overal gezien hebben, dat ik twijfel of het Tarascon wel is en even ophoud om te vragen.
- Certainemeinn, monsieur, antwoordt een stem die klinkt als koper.
Gezellig, die klank te horen, de echte Tartareinnklank! Wij komen ietwat in de stemming.
Daar is de brug, en rechts, op de oever, een ronde grijze toren met kantelen: la tour du roi René. Wij glimlachen...
En toch,... we zijn teleurgesteld. Het is niet dát. Tartarin, Bompard, Costecalde, al die drukke, opgewonden lui ontbreken. Waar zou het huis van Tartarin wel staan, het huis met zijn baobab in een reseda-pot en met zijn woeste wapenrekken aan de muren? Daar ergens, rechts, langs de Rhône, op de weg naar Avignon? Zullen we die kant uit rijden? 't Bewuste huis gaan zoeken?... Neen, het gaat niet; het ziet er overal even saai en doods uit. De stemming ontbreekt; er is geen animo; de werkelijkheid correspondeert niet met Daudets zo geestige voorstelling. Na een heel kort oponthoud nemen wij maar het besluit onze weg naar Nîmes voort te zetten. Met een laatste glimlach op ‘la tour du roi René’ keer ik rechts om en stuur over de brug, aan de andere zijde van de Rhône, naar Beaucaire toe.
En dáár wacht ons, toen we die reeds niet meer verwachtten, de echte Tarascon-geest onder de gedaante van een levende Tartarin-verschijning!
Een dikke man, ginds, midden op de weg, in hemdsmouwen, zwaaiend met een rode vlag, dicht bij 't octroi van Beaucaire! Hij zwaait hartstochtelijk, met beide armen tegelijk, schreeuwt ons een klinkend ‘arrêtez!’ toe.
Ik houd stil.
- D'où venez-vous? vraagt hij opgewonden.
- De Tarascon.
- Où allez-vous?
- A Nîmes.
- Qui êtes-vous?
Ik haal mijn internationaal rijbewijs te voorschijn en laat het hem zien.
Hij kijkt er even naar, draait het naar rechts; draait het naar