| |
De bank betaalt
Ik heb aan mijn dames gezegd, dat we maar niet naar dat perverse oord van Monte-Carlo zullen gaan, maar ogenblikkelijk zien die lieve gezichten er zó betrokken uit en worden er zúlke droeve kreten van teleurstelling geslaakt, dat ik mezelf als een beul heb gevoeld en al spoedig mijn besluit geheel en al gewijzigd heb:
- We zullen wél naar Monte-Carlo gaan!
We zijn te Monte-Carlo, en we zitten in het speelhol, om de groene tafel.
Wij spelen...
Mijn dames weten precies hoe ze moeten spelen; dat wil zeggen: spelen om te winnen. Ik ook weet het precies, en zo spelen wij, elk op zijn eigen manier, de enige die hij voor de goede houdt.
Het witte balletje, door de handige vingers van de croupier bewogen, draait en wipt en buitelt, zet zich eindelijk in een van de gleufjes, onder een nummer vast.
- Sept, rouge, impair et manque, klinkt ritueel en kalm de stem van de croupier.
Een houten harkje strekt zich over 't groene laken uit en de vijffrankstukken, de gouden ‘louis’, de ritselende bankbrief- | |
| |
jes worden bij elkaar gescharreld: de beweging van een nette tuinbaas, die goed zijn paden onderhoudt. Toch zijn er enkele stukjes blijven liggen, en die worden dadelijk flink vermenigvuldigd, bij wijze van handige bijgooierij, als ter beloning van een, wel niet duidelijk te begrijpen, maar ongetwijfeld mooie of moedige daad.
Ietwat beteuterd, met een vreemde glimlach, kijken mijn dames mij aan.
- 't Is niks; moed houden, zeg ik troostend. En zij beginnen opnieuw.
Het balletje huppelt en ratelt, valt half op een nummer, springt er weer uit, zet zich eindelijk stevig vast.
- Trente-trois, noir, impair et passe, weerklinkt de matte stem van de croupier.
En terstond is daar weer 't houten harkje, dat begint te graaien.
Mijn dames hebben een vurige kleur gekregen. Een van mijn dames heeft volop dat nummer gezet en nu regent het een goudregen naar haar toe. Of haar systeem ook 't goede is! De andere spelers kijken haar met een mengsel van bewondering en afgunst aan.
En weer ratelt het balletje...
Ik ga een beetje in de zaal rondwandelen. Spelende dames, vooral winnende dames, moet je niet storen. 't Is genoeg dat je naast hen blijft staan om de kans te doen keren, en, als de kans door jouw manneschuld keert...! Neen, 't is heus maar veiliger nu wat rond te kijken.
Een mooi gezicht, al die tafels omringd met spelende mensen! Spelen, dat is immers: zich vermaken; men zal hier niets anders dan prettige gezichten zien!
Hoe vreemd: die mensen lijken eerder op zwaarwichtige wiskundigen of filosofen, in duizelingwekkende problemen verdiept. De trekken staan verwrongen, de wenkbrauwen gefronst, de ogen hebben een strak-starende, als 't ware hypnotische uitdrukking. Een glimlach zou hier misplaatst zijn; een lach als een onbetamelijkheid weerklinken. 't Is hier ernst, grote, gewichtige ernst. Men hoort alleen de klank van 't geld en de strikt-nodige, gesproken woorden; en de somptueus-getooide cocottes, die loerend om de tafels
| |
| |
slenteren, schijnen er slechts bij vergissing rond te lopen. Om een van de tafeltjes moet iets zeer belangrijks gebeuren. Het staat er stampvol met reikhalzende mensen. Ik weet er mij nog bij te wringen, en, op mijn tenen staande, kan ik zien: Vlak vóór mij, onder 't schijnsel van de elektrische hanglamp (want in dat schemerhol zijn de lampen reeds bij volle daglicht aangestoken) zitten een heer en een dame op wie alle ogen staan gevestigd.
Hij is een man van middelbare leeftijd, bleek en mager, gladgeschoren, niets opvallends in zijn uiterlijk. Zij is veel jonger, niet bepaald mooi, maar fris, gevuld, gezond, van een vlezige bekoorlijkheid zonder distinctie.
Hij speelt, en hij is ook de enige die speelt van heel die tafel. Naast hem liggen twee ontzaglijke hopen goudstukken: een hoop ‘louis’ van twintig, een hoop ‘plaques’ van honderd frank. Naast de vrouw twee stapels bankbiljetten, als twee bergen gekwiteerde rekeningen.
Zolang de croupier bezig is met wegharken en uitbetalen, houdt de speler niet op, machinaal, met beide handen, in zijn beide stapels goud te woelen. Hij neemt de stukken bij greepjes op, laat ze door zijn vingers glijden, neemt ze weer op, laat ze weer glijden. Daarbij blijven zijn ogen strak-halsstarrig vóór zich uit op 't groene kleed gevestigd, en af en toe uit hij dan enkele korte zinnen, waarop de vrouw met enkele korte, doffe woorden, de repliek geeft. Het is heel vreemd de manier waarop hij spreekt. Zijn hele onderkaak trekt even scheef, nu eens naar links, dan weer naar rechts en de woorden schijnen uit zijn onderbuik te komen. Zodra hij ophoudt met spreken komt zijn onderkaak weer op haar plaats. Het is, zoals ik wel dacht, een Amerikaan; hij komt van over ‘de grote plas’.
Maar nauwelijks is de tafel schoon en heeft de croupier het traditioneel: ‘mesdames et messieurs, faites vos jeux’ uitgesproken, of daar geraakt hij zenuwachtig in beweging en begint in te zetten.
Op rood, op zwart, op pair en op impair, op passe en manque, op douze premiers en douze derniers, op carrés, chevaux en transversales, en eindelijk op al de nummers, zolang als hij de tijd heeft, plaatst hij, zonder tellen, stapels goud, waarover
| |
| |
hij dan stapels bankbiljetten neerstrijkt, die de vrouw hem overhandigt. Het ‘rien ne va plus’ heeft reeds weerklonken; de croupier heeft reeds gezegd: la mise est jusqu'à concurrence du maximum; het ratelend balletje heeft haast zijn dolle sprongen in een van de hokjes vastgelegd, dat hij nog maar aldoor, woelend overeind staande, als een gek blijft inzetten. Eindelijk zakt hij op zijn stoel terug, de croupier roept het nummer af, harkt en betaalt, harkt meer in dan hij uitbetaalt, het zal wat schelen!... terwijl de speler, als 't ware eensklaps onverschillig geworden, machinaal weer met de vingers door zijn goudhopen woelt en met zijn scheeftrekkende kinnebak enkele doffe buikklanken uitstottert, zonder een seconde zijn verstarde ogen van de groene tafel af te wenden.
Zacht wordt er op mijn schouder getikt. Ik keer mij om en sta voor een van mijn dames. Zij vraagt mij fluisterend of ik niet 'n beetje geld voor haar heb.
- Wat! roep ik verbaasd. En de prachtige winst op nummer 33?
- Alles weer weg, bekent zuchtend mijn dame.
Mijn ogen staren op de goudhopen van de Amerikaan. Zou ik dáár soms... Maar 't lijkt me moeilijk; 't zou onaangenaamheden kunnen veroorzaken; ik eindig maar met de bekende beweging van duim en wijsvinger die in de vestzak gaan, en blijf mij verder in het prachtig spel van de Amerikaan verdiepen.
Ik leef het mee, alsof ik het zelf speelde. Ik voel beslist wat de man zou móéten doen om te winnen, en 't ergert mij dat hij dat zelf niet voelt.
Ik vóél beslist de nummers; ik voel, b.v. dat nummer 8 moet en zal uitkomen.
De overtuiging wordt zó overweldigend sterk, dat ik in mijn zak ga en op 't bewuste nummer zet. Het balletje draait en er komt 32 uit. 't Doet er niks toe; ik voél het. Ik herbegin, zet 't hele nummer vol: en plein, les chevaux et les carrés. Het balletje ratelt en er komt ‘Zéro’ uit. 't Is gelijk, ik geef het niet op. Ik zet opnieuw,... en ja, waarachtig, waaráchtig, daar loopt het balletje in de 8 en ik hoor de stem van de croupier:
- Huit, noir, pair et manque. Le numéro en plein, les che- | |
| |
vaux, les carrés!
't Is toch wel om er eventjes een kleine emotie van te krijgen. De mensen kijken mij aan; zelfs de Amerikaan kijkt even naar op en brommelt iets in zijn buik, terwijl zijn onderste kakebeen helemaal naar links trekt. Hoeveel krijg ik nu ook? Vijfendertig maal vijf frank voor de ‘plein’; achtenzestig maal vijf frank voor ‘les chevaux’ en tweeëndertig maal vijf frank voor ‘les carrés’: 't is om ervan te duizelen! Een hoop goud wordt naar mij toegegooid; ik weet haast niet waar het te bergen.
Daarmee was het ook uit. Ik meen: dat ik nog een poosje doorspeelde, maar dat er niets meer kwam. Ik was zo wijs nog met een aardig overschot te staken en toog opgeruimd naar mijn dames toe.
Zij deden of ze mij niet zagen. Zij zaten alle drie met vuurrode gezichten, als krampachtig in een folterende studie verdiept. Zij keken starend naar het groene kleed en hielden hun handen beschuttend over wat ik vermoedde een hoopje geld te zijn, gedrukt.
- Nou? vroeg ik opgewekt.
- We hebben prachtig gewonnen, zei de oudste van mijn dames.
- Hoeveel? vroeg ik.
Deze toch zeer eenvoudige vraag scheen mijn dames enigszins te verbluffen.
- Hoeveel, dat weet ik niet, maar we ‘hadden’ een ogenblik onze handen vol goud.
- Oo...! je ‘had’; maar nu?
- Ja, nu is 't weer minder; maar nu weet ik ook precies hoe of ik moet inzetten. We gaan het terugwinnen.
- Mag ik de dames op 'n heel lekker dejeuner inviteren? zei ik glimlachend.
- Heb jij gewonnen? klonk het hartstochtelijk.
- Veel.
- Och, wij hebben geen honger; geef ons dan liever nog elk 'n paar ‘louis’.
- Waarom? Jullie winnen!
- Och ja, maar...
- Kom, kom, ga nu toch liever met mij dejeuneren.
| |
| |
- Neen, wij dejeuneren niet!
Het antwoord klinkt beslist, afdoende: mijn dames willen niet dejeuneren. En, met of zonder bezwaar tegen die eigenaardige opvatting, moet ik er mij wel, en ook nog enkele ‘louis’ bij neerleggen. Maar wat komt het erop aan: de bank betaalt!
Wat is Monte-Carlo mooi, wanneer men, met een vrachtje ‘louis’ van de bank op zak, uit het schemerig speelhol weer buiten in de frisse, zonnige ruimte komt! O! die roze en violette bergen van de ‘Haute Corniche’, als een reuzenmuur van pracht in halve cirkel om de blauwe, blauwe zee! Die dichte, sombergroene bossen van de Kaap Martin aan een zijde; en aan de andere zij de grijze rots van Monaco met het prinselijk slot! Maar vlak bij het speelhol liggen de magnifieke tuinen, en in die magnifieke tuinen de chique restaurants, waar de roodgerokte ‘tziganes’ op de schitterende bloem-terrassen spelen.
Wat klinkt die muziek verleidend en meeslepend,... als de bank betaalt! Wat zal ze akelig, tergend en bedroevend klinken, als de bank niet betaalt! Maar ze betaalt wél, de bank, ze betaalt overvloedig, en 't is toch zonde dat mijn dames hier nu niet met mij aan het tafeltje zitten om van zoveel heerlijks te genieten. Er zijn namelijk delicieuze stukjes langouste die slechts zeven frank per portie kosten en gebakjes, - eerst dacht ik dat het vingerhoedjes waren - van twee frank 't stuk! En dan die muziek, die heerlijke muziek, dat meeslepend spel van die mooie, bruine mannen met hun donkere snorren en hun rode rokken! Een sigaar kost slechts drie frank en aangezien ik toch op mijn lievelingen moet wachten, neem ik ook een ‘pousje’ van 2.50, alles op rekening van die goede, milde bank.
En zo komen eindelijk mijn dames, laat, heel laat, als de muziek reeds lang gezwegen heeft en al de tafeltjes zijn afgenomen!
Hun gezichten zijn gloeiend, alsof ze naast een vuur gezeten hadden en de ogen stralen met een vurige glans.
- Gewonnen? roep ik van ver.
't Is mij niet mogelijk uit het verwarde antwoord een duide- | |
| |
lijke indruk op te vangen. Zij gaan even in een hoekje zitten, ledigen hun beurs en tellen. Maar ze hebben vergeten, de lievelingen, met hoeveel ze juist begonnen zijn, zodat de rekening lastig wordt. Trouwens, wat er vandaag gebeurd is, heeft al niet veel betekenis. Nu pas, heel op 't eind, zijn ze 'r feitelijk achtergekomen hoe of ze precies moeten spelen om te winnen, en als ze maar niet gevreesd hadden dat ik ongeduldig zou worden door 't lange wachten...
- Nu zullen jullie wel honger hebben; nu willen jullie toch zeker iets gebruiken? val ik hen voorkomend in de rede.
O, nee, geen kwestie van, ze zouden niet kúnnen... Het enige wat ze verlangen is eventjes weer in de speelzaal te mogen gaan, met nog enkele ‘louis’ van mij bij wat hun overblijft, om, al was 't maar een halfuurtje, het nieuw en onfeilbaar systeem te proberen.
Het is een heerlijke verademing om nu over de hoge weg naar Nice terug te rijden. Eerst zijn mijn lievelingen wel wat teleurgesteld en ik geloof niet dat ze mij bijzonder aardig vinden, maar de frisse lucht doet dat onaangenaam gevoel algauw verwaaien en de schoonheid van het tafereel overtreft alles.
Sinds hoe lang stijgen wij, onder de forse, dreunende adem van mijn enig-moedige motor? Hoe lang, hoe ver zijn wij reeds boven Monte-Carlo? Eensklaps, in een bocht, waar de steile weg in het helder hemelsblauw schijnt uit te lopen, ligt een onmetelijke verte en diepte voor ons uitgestrekt. Een reuzenkom, met groene en roze en oranje wanden, en daar beneden, heel, héél onderaan, bij die eindeloze azuren vlakte, die de Middellandse Zee is, Monte-Carlo, klein als een wit juweeltje in zijn groene tuinen. Men ziet nog nauwelijks het speelhol, de villa's en hotels die er omheen liggen lijken op kinderspeelgoed, op goed geluk af uit een spaandoos omgekeerd, terwijl de scheepjes op het water notedopjes schijnen, waaruit een heel klein streepje rook opzuilt.
O, die heldere, zalige rust en die vrede! Hoe is 't mogelijk, daar beneden, in dat duffe hol te willen zitten, als men hier in volle frisse vrijheid kan genieten! Wat lijkt het klein, klein,
| |
| |
armzalig klein, van zo hoog en van zo ver! Zou die sinistere Amerikaan daar nu nog zitten, naast zijn vlezige, vulgaire juf, met zijn scheeftrekkende kinnebak en zijn stapels goudstukken? En hebben wij daar waarlijk ook gezeten, ik, met mijn ongehoorde, gekke chance van één ogenblik, en mijn lieve dames die hun ganse, mooie middag radeloos tussen verschillende ‘systemen’ hebben doorzwoegd?
Och, men moet wel alles zien, van alles eens proeven in de wereld; en de Bank is toch lief geweest, zij heeft onze moeite beloond.
't Werd frisjes avond, maar blauw nog op het water en roodoranje in de hemel, toen we weer in Nice aankwamen.
|
|