nog hetzelfde zilverstraaltje naar omhoog. Onkruid groeit op 't pad en in de dorre bloemperken (Antonin mag wel eens harken vóór zijn meesters komen) en daar loopt Antonin waarachtig zelf onder de grijze olijfbomen, dezelfde magere, vaalgele Antonin onder zijn zelfde vale strohoed, alsof ik hem maar pas verlaten had.
- Bonjour Antonin! Ça va bien?
Natuurlijk herkent hij mij niet meer. Zijn vale hand grijpt even naar zijn vale strohoed, terwijl hij met een schuwe blik van niet-herkennen een onduidelijk ‘bonjour m'sieu’ stamelt.
- Vous ne me reconnaissez pas, Antonin? Je suis venu ici avec monsieur, il y a cinq ans, en auto.
- Ah! ben sur, m'sieu, ben sur, antwoordt Antonin, zonder de minste overtuiging.
- Et Théréson, elle va toujours bien, Antonin?
- Ah? ben sur, m'sieu, ben sur. Tè, la v'là!
En Antonin wijst opzij naar zijn huisje, waaruit Théréson, met een potje in de hand, werkelijk te voorschijn komt.
Evenmin als Antonin is Théréson in al die jaren iets veranderd; en ik ben ervan overtuigd, dat 't grauwzwart hoedje met de zwarte binders, dat zij op het hoofd draagt, nog steeds hetzelfde is, waarmee ik haar, vijf jaar geleden zag. En evenmin als Antonin herinnert zij zich iets van mij, met dit verschil dat zij er flink voor uitkomt.
- Non, je ne connais pas m'sieu; je n'ai jamais vu m'sieu. 't Is toch niet vleiend als je maar zo weinig indruk maakt. Ik vraag aan Antonin waardoor het komt, dat er geen bloemen meer zijn te Grasse. En Antonin, die tot nu toe slechts de strikt nodige woorden heeft gesproken, blijkbaar alleen bezorgd om liefst zo gauw mogelijk van mijn benauwend bezoek verlost te zijn, schijnt eensklaps te herleven, en vertelt mij op een klaagtoon, in een overvloed van woorden, waaraan Théréson trouwens nog het hare toevoegt, dat het in de ganse streek gedaan is met de bloemen, sinds de meeste parfumeriefabrieken van Grasse geen bloemen meer willen, maar enkel nog met chemische produkten werken. 't Is een gejammer zonder einde: ik heb daar een snaartje aangeraakt, waarvan ik de uiterste teergevoeligheid in de verste verte niet vermoedde; zij laten mij niet meer los, zij